Vervoeging van souperen
Onbepaalde wijs (infinitief): souperen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik soupeer
- jij soupeert
- hij/zij/het soupeert
- wij souperen
- jullie souperen
- zij souperen
Présent
- je soupe
- tu soupes
- il/elle soupe
- nous soupons
- vous soupez
- ils/elles soupent
Onvoltooid verleden tijd
- ik soupeerde
- jij soupeerde
- hij/zij/het soupeerde
- wij soupeerden
- jullie soupeerden
- zij soupeerden
Indicatif imparfait
- je soupais
- tu soupais
- il/elle soupait
- nous soupions
- vous soupiez
- ils/elles soupaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesoupeerd
- jij hebt gesoupeerd
- hij/zij/het heeft gesoupeerd
- wij hebben gesoupeerd
- jullie hebben gesoupeerd
- zij hebben gesoupeerd
Indicatif passé composé
- j'ai soupé
- tu as soupé
- il/elle a soupé
- nous avons soupé
- vous avez soupé
- ils/elles ont soupé
Voltooid verleden tijd
- ik had gesoupeerd
- jij had gesoupeerd
- hij/zij/het had gesoupeerd
- wij hadden gesoupeerd
- jullie hadden gesoupeerd
- zij hadden gesoupeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais soupé
- tu avais soupé
- il/elle avait soupé
- nous avions soupé
- vous aviez soupé
- ils/elles avaient soupé
Toekomende tijd I
- ik zal souperen
- jij zult souperen
- hij/zij/het zal souperen
- wij zullen souperen
- jullie zullen souperen
- zij zullen souperen
Indicatif futur
- je souperai
- tu souperas
- il/elle soupera
- nous souperons
- vous souperez
- ils/elles souperont
Toekomende tijd II
- ik zal gesoupeerd hebben
- jij zult gesoupeerd hebben
- hij/zij/het zal gesoupeerd hebben
- wij zullen gesoupeerd hebben
- jullie zullen gesoupeerd hebben
- zij zullen gesoupeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai soupé
- tu auras soupé
- il/elle aura soupé
- nous aurons soupé
- vous aurez soupé
- ils/elles auront soupé
Conditionalis I
- ik zou souperen
- jij zou souperen
- hij/zij/het zou souperen
- wij zouden souperen
- jullie zouden souperen
- zij zouden souperen
Conditionnel présent
- je souperais
- tu souperais
- il/elle souperait
- nous souperions
- vous souperiez
- ils/elles souperaient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesoupeerd
- jij zou hebben gesoupeerd
- hij/zij/het zou hebben gesoupeerd
- wij zouden hebben gesoupeerd
- jullie zouden hebben gesoupeerd
- zij zouden hebben gesoupeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais soupé
- tu aurais soupé
- il/elle aurait soupé
- nous aurions soupé
- vous auriez soupé
- ils/elles auraient soupé
Imperatief
- jij soupeer
- jullie soupeert
Impératif
- tu soupe
- vous soupez