Vervoeging van spiegelen
Onbepaalde wijs (infinitief): spiegelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spiegel
- jij spiegelt
- hij/zij/het spiegelt
- wij spiegelen
- jullie spiegelen
- zij spiegelen
Indicativo presente
- yo reflejo
- tú reflejas
- él/ella refleja
- nosotros reflejamos
- vosotros reflejáis
- ellos/ellas reflejan
Onvoltooid verleden tijd
- ik spiegelde
- jij spiegelde
- hij/zij/het spiegelde
- wij spiegelden
- jullie spiegelden
- zij spiegelden
Indefinido
- yo reflejé
- tú reflejaste
- él/ella reflejó
- nosotros reflejamos
- vosotros reflejasteis
- ellos/ellas reflejaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespiegeld
- jij hebt gespiegeld
- hij/zij/het heeft gespiegeld
- wij hebben gespiegeld
- jullie hebben gespiegeld
- zij hebben gespiegeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he reflejado
- tú has reflejado
- él/ella ha reflejado
- nosotros hemos reflejado
- vosotros habéis reflejado
- ellos/ellas han reflejado
Voltooid verleden tijd
- ik had gespiegeld
- jij had gespiegeld
- hij/zij/het had gespiegeld
- wij hadden gespiegeld
- jullie hadden gespiegeld
- zij hadden gespiegeld
Pluscuamperfecto
- yo había reflejado
- tú habías reflejado
- él/ella había reflejado
- nosotros habíamos reflejado
- vosotros habíais reflejado
- ellos/ellas habían reflejado
Toekomende tijd I
- ik zal spiegelen
- jij zult spiegelen
- hij/zij/het zal spiegelen
- wij zullen spiegelen
- jullie zullen spiegelen
- zij zullen spiegelen
Futuro I
- yo reflejaré
- tú reflejarás
- él/ella reflejará
- nosotros reflejaremos
- vosotros reflejaréis
- ellos/ellas reflejarán
Toekomende tijd II
- ik zal gespiegeld hebben
- jij zult gespiegeld hebben
- hij/zij/het zal gespiegeld hebben
- wij zullen gespiegeld hebben
- jullie zullen gespiegeld hebben
- zij zullen gespiegeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré reflejado
- tú habrás reflejado
- él/ella habrá reflejado
- nosotros habremos reflejado
- vosotros habréis reflejado
- ellos/ellas habrán reflejado
Conditionalis I
- ik zou spiegelen
- jij zou spiegelen
- hij/zij/het zou spiegelen
- wij zouden spiegelen
- jullie zouden spiegelen
- zij zouden spiegelen
Condicional
- yo reflejaría
- tú reflejarías
- él/ella reflejaría
- nosotros reflejaríamos
- vosotros reflejaríais
- ellos/ellas reflejarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gespiegeld
- jij zou hebben gespiegeld
- hij/zij/het zou hebben gespiegeld
- wij zouden hebben gespiegeld
- jullie zouden hebben gespiegeld
- zij zouden hebben gespiegeld
Condicional perfecto
- yo habría reflejado
- tú habrías reflejado
- él/ella habría reflejado
- nosotros habríamos reflejado
- vosotros habríais reflejado
- ellos/ellas habrían reflejado
Imperatief
- jij spiegel
- jullie spiegelt
Imperativo presente
- tú refleja
- vosotros reflejad