Vervoeging van spoelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spoel
- jij spoelt
- hij/zij/het spoelt
- wij spoelen
- jullie spoelen
- zij spoelen
Indicativo presente
- yo gargarizo
- tú gargarizas
- él/ella gargariza
- nosotros gargarizamos
- vosotros gargarizáis
- ellos/ellas gargarizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik spoelde
- jij spoelde
- hij/zij/het spoelde
- wij spoelden
- jullie spoelden
- zij spoelden
Indefinido
- yo gargaricé
- tú gargarizaste
- él/ella gargarizó
- nosotros gargarizamos
- vosotros gargarizasteis
- ellos/ellas gargarizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespoeld
- jij hebt gespoeld
- hij/zij/het heeft gespoeld
- wij hebben gespoeld
- jullie hebben gespoeld
- zij hebben gespoeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he gargarizado
- tú has gargarizado
- él/ella ha gargarizado
- nosotros hemos gargarizado
- vosotros habéis gargarizado
- ellos/ellas han gargarizado
Voltooid verleden tijd
- ik had gespoeld
- jij had gespoeld
- hij/zij/het had gespoeld
- wij hadden gespoeld
- jullie hadden gespoeld
- zij hadden gespoeld
Pluscuamperfecto
- yo había gargarizado
- tú habías gargarizado
- él/ella había gargarizado
- nosotros habíamos gargarizado
- vosotros habíais gargarizado
- ellos/ellas habían gargarizado
Toekomende tijd I
- ik zal spoelen
- jij zult spoelen
- hij/zij/het zal spoelen
- wij zullen spoelen
- jullie zullen spoelen
- zij zullen spoelen
Futuro I
- yo gargarizaré
- tú gargarizarás
- él/ella gargarizará
- nosotros gargarizaremos
- vosotros gargarizaréis
- ellos/ellas gargarizarán
Toekomende tijd II
- ik zal gespoeld hebben
- jij zult gespoeld hebben
- hij/zij/het zal gespoeld hebben
- wij zullen gespoeld hebben
- jullie zullen gespoeld hebben
- zij zullen gespoeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré gargarizado
- tú habrás gargarizado
- él/ella habrá gargarizado
- nosotros habremos gargarizado
- vosotros habréis gargarizado
- ellos/ellas habrán gargarizado
Conditionalis I
- ik zou spoelen
- jij zou spoelen
- hij/zij/het zou spoelen
- wij zouden spoelen
- jullie zouden spoelen
- zij zouden spoelen
Condicional
- yo gargarizaría
- tú gargarizarías
- él/ella gargarizaría
- nosotros gargarizaríamos
- vosotros gargarizaríais
- ellos/ellas gargarizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gespoeld
- jij zou hebben gespoeld
- hij/zij/het zou hebben gespoeld
- wij zouden hebben gespoeld
- jullie zouden hebben gespoeld
- zij zouden hebben gespoeld
Condicional perfecto
- yo habría gargarizado
- tú habrías gargarizado
- él/ella habría gargarizado
- nosotros habríamos gargarizado
- vosotros habríais gargarizado
- ellos/ellas habrían gargarizado
Imperatief
- jij spoel
- jullie spoelt
Imperativo presente
- tú gargariza
- vosotros gargarizad