Vervoeging van sporten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sport
    • jij sport
    • hij/zij/het sport
    • wij sporten
    • jullie sporten
    • zij sporten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sportte
    • jij sportte
    • hij/zij/het sportte
    • wij sportten
    • jullie sportten
    • zij sportten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesport
    • jij hebt gesport
    • hij/zij/het heeft gesport
    • wij hebben gesport
    • jullie hebben gesport
    • zij hebben gesport
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesport
    • jij had gesport
    • hij/zij/het had gesport
    • wij hadden gesport
    • jullie hadden gesport
    • zij hadden gesport
  • Toekomende tijd I

    • ik zal sporten
    • jij zult sporten
    • hij/zij/het zal sporten
    • wij zullen sporten
    • jullie zullen sporten
    • zij zullen sporten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesport hebben
    • jij zult gesport hebben
    • hij/zij/het zal gesport hebben
    • wij zullen gesport hebben
    • jullie zullen gesport hebben
    • zij zullen gesport hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou sporten
    • jij zou sporten
    • hij/zij/het zou sporten
    • wij zouden sporten
    • jullie zouden sporten
    • zij zouden sporten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesport
    • jij zou hebben gesport
    • hij/zij/het zou hebben gesport
    • wij zouden hebben gesport
    • jullie zouden hebben gesport
    • zij zouden hebben gesport
  • Imperatief

    • jij sport
    • jullie sport

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sporten