Vervoeging van stalen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik staal
- jij staalt
- hij/zij/het staalt
- wij stalen
- jullie stalen
- zij stalen
Präsens Indikativ
- ich härte
- du härtest
- er/sie/es härtet
- wir härten
- ihr härtet
- sie härten
Onvoltooid verleden tijd
- ik staalde
- jij staalde
- hij/zij/het staalde
- wij staalden
- jullie staalden
- zij staalden
Präteritum Indikativ
- ich härtete
- du härtetest
- er/sie/es härtete
- wir härteten
- ihr härtetet
- sie härteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestaald
- jij hebt gestaald
- hij/zij/het heeft gestaald
- wij hebben gestaald
- jullie hebben gestaald
- zij hebben gestaald
Perfekt Indikativ
- ich habe gehärtet
- du hast gehärtet
- er/sie/es hat gehärtet
- wir haben gehärtet
- ihr habt gehärtet
- sie haben gehärtet
Voltooid verleden tijd
- ik had gestaald
- jij had gestaald
- hij/zij/het had gestaald
- wij hadden gestaald
- jullie hadden gestaald
- zij hadden gestaald
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gehärtet
- du hattest gehärtet
- er/sie/es hatte gehärtet
- wir hatten gehärtet
- ihr hattet gehärtet
- sie hatten gehärtet
Toekomende tijd I
- ik zal stalen
- jij zult stalen
- hij/zij/het zal stalen
- wij zullen stalen
- jullie zullen stalen
- zij zullen stalen
Futur I Indikativ
- ich werde härten
- du wirst härten
- er/sie/es wird härten
- wir werden härten
- ihr werdet härten
- sie werden härten
Toekomende tijd II
- ik zal gestaald hebben
- jij zult gestaald hebben
- hij/zij/het zal gestaald hebben
- wij zullen gestaald hebben
- jullie zullen gestaald hebben
- zij zullen gestaald hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gehärtet haben
- du wirst gehärtet haben
- er/sie/es wird gehärtet haben
- wir werden gehärtet haben
- ihr werdet gehärtet haben
- sie werden gehärtet haben
Conditionalis I
- ik zou stalen
- jij zou stalen
- hij/zij/het zou stalen
- wij zouden stalen
- jullie zouden stalen
- zij zouden stalen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde härten
- du würdest härten
- er/sie/es würde härten
- wir würden härten
- ihr würdet härten
- sie würden härten
Conditionalis II
- ik zou hebben gestaald
- jij zou hebben gestaald
- hij/zij/het zou hebben gestaald
- wij zouden hebben gestaald
- jullie zouden hebben gestaald
- zij zouden hebben gestaald
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gehärtet haben
- du würdest gehärtet haben
- er/sie/es würde gehärtet haben
- wir würden gehärtet haben
- ihr würdet gehärtet haben
- sie würden gehärtet haben
Imperatief
- jij staal
- jullie staalt
Imperativ
- du härte
- ihr härtet