Vervoeging van stellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stel
    • jij stelt
    • hij/zij/het stelt
    • wij stellen
    • jullie stellen
    • zij stellen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelde
    • jij stelde
    • hij/zij/het stelde
    • wij stelden
    • jullie stelden
    • zij stelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesteld
    • jij hebt gesteld
    • hij/zij/het heeft gesteld
    • wij hebben gesteld
    • jullie hebben gesteld
    • zij hebben gesteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesteld
    • jij had gesteld
    • hij/zij/het had gesteld
    • wij hadden gesteld
    • jullie hadden gesteld
    • zij hadden gesteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal stellen
    • jij zult stellen
    • hij/zij/het zal stellen
    • wij zullen stellen
    • jullie zullen stellen
    • zij zullen stellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesteld hebben
    • jij zult gesteld hebben
    • hij/zij/het zal gesteld hebben
    • wij zullen gesteld hebben
    • jullie zullen gesteld hebben
    • zij zullen gesteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou stellen
    • jij zou stellen
    • hij/zij/het zou stellen
    • wij zouden stellen
    • jullie zouden stellen
    • zij zouden stellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesteld
    • jij zou hebben gesteld
    • hij/zij/het zou hebben gesteld
    • wij zouden hebben gesteld
    • jullie zouden hebben gesteld
    • zij zouden hebben gesteld
  • Imperatief

    • jij stel
    • jullie stelt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van stellen