Vervoeging van stelpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stelp
    • jij stelpt
    • hij/zij/het stelpt
    • wij stelpen
    • jullie stelpen
    • zij stelpen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelpte
    • jij stelpte
    • hij/zij/het stelpte
    • wij stelpten
    • jullie stelpten
    • zij stelpten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestelpt
    • jij hebt gestelpt
    • hij/zij/het heeft gestelpt
    • wij hebben gestelpt
    • jullie hebben gestelpt
    • zij hebben gestelpt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestelpt
    • jij had gestelpt
    • hij/zij/het had gestelpt
    • wij hadden gestelpt
    • jullie hadden gestelpt
    • zij hadden gestelpt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal stelpen
    • jij zult stelpen
    • hij/zij/het zal stelpen
    • wij zullen stelpen
    • jullie zullen stelpen
    • zij zullen stelpen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestelpt hebben
    • jij zult gestelpt hebben
    • hij/zij/het zal gestelpt hebben
    • wij zullen gestelpt hebben
    • jullie zullen gestelpt hebben
    • zij zullen gestelpt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou stelpen
    • jij zou stelpen
    • hij/zij/het zou stelpen
    • wij zouden stelpen
    • jullie zouden stelpen
    • zij zouden stelpen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestelpt
    • jij zou hebben gestelpt
    • hij/zij/het zou hebben gestelpt
    • wij zouden hebben gestelpt
    • jullie zouden hebben gestelpt
    • zij zouden hebben gestelpt
  • Imperatief

    • jij stelp
    • jullie stelpt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stelpen