Vervoeging van stenigen

Vertaling: steinigen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stenig
  • jij stenigt
  • hij/zij/het stenigt
  • wij stenigen
  • jullie stenigen
  • zij stenigen

Präsens Indikativ

  • ich steinige
  • du steinigst
  • er/sie/es steinigt
  • wir steinigen
  • ihr steinigt
  • sie steinigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stenigde
  • jij stenigde
  • hij/zij/het stenigde
  • wij stenigden
  • jullie stenigden
  • zij stenigden

Präteritum Indikativ

  • ich steinigte
  • du steinigtest
  • er/sie/es steinigte
  • wir steinigten
  • ihr steinigtet
  • sie steinigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestenigd
  • jij hebt gestenigd
  • hij/zij/het heeft gestenigd
  • wij hebben gestenigd
  • jullie hebben gestenigd
  • zij hebben gestenigd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gesteinigt
  • du hast gesteinigt
  • er/sie/es hat gesteinigt
  • wir haben gesteinigt
  • ihr habt gesteinigt
  • sie haben gesteinigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestenigd
  • jij had gestenigd
  • hij/zij/het had gestenigd
  • wij hadden gestenigd
  • jullie hadden gestenigd
  • zij hadden gestenigd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gesteinigt
  • du hattest gesteinigt
  • er/sie/es hatte gesteinigt
  • wir hatten gesteinigt
  • ihr hattet gesteinigt
  • sie hatten gesteinigt

Toekomende tijd I

  • ik zal stenigen
  • jij zult stenigen
  • hij/zij/het zal stenigen
  • wij zullen stenigen
  • jullie zullen stenigen
  • zij zullen stenigen

Futur I Indikativ

  • ich werde steinigen
  • du wirst steinigen
  • er/sie/es wird steinigen
  • wir werden steinigen
  • ihr werdet steinigen
  • sie werden steinigen

Toekomende tijd II

  • ik zal gestenigd hebben
  • jij zult gestenigd hebben
  • hij/zij/het zal gestenigd hebben
  • wij zullen gestenigd hebben
  • jullie zullen gestenigd hebben
  • zij zullen gestenigd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gesteinigt haben
  • du wirst gesteinigt haben
  • er/sie/es wird gesteinigt haben
  • wir werden gesteinigt haben
  • ihr werdet gesteinigt haben
  • sie werden gesteinigt haben

Conditionalis I

  • ik zou stenigen
  • jij zou stenigen
  • hij/zij/het zou stenigen
  • wij zouden stenigen
  • jullie zouden stenigen
  • zij zouden stenigen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde steinigen
  • du würdest steinigen
  • er/sie/es würde steinigen
  • wir würden steinigen
  • ihr würdet steinigen
  • sie würden steinigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestenigd
  • jij zou hebben gestenigd
  • hij/zij/het zou hebben gestenigd
  • wij zouden hebben gestenigd
  • jullie zouden hebben gestenigd
  • zij zouden hebben gestenigd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gesteinigt haben
  • du würdest gesteinigt haben
  • er/sie/es würde gesteinigt haben
  • wir würden gesteinigt haben
  • ihr würdet gesteinigt haben
  • sie würden gesteinigt haben

Imperatief

  • jij stenig
  • jullie stenigt

Imperativ

  • du steinig(e)
  • ihr steinigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stenigen