Vervoeging van steriliseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik steriliseer
- jij steriliseert
- hij/zij/het steriliseert
- wij steriliseren
- jullie steriliseren
- zij steriliseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik steriliseerde
- jij steriliseerde
- hij/zij/het steriliseerde
- wij steriliseerden
- jullie steriliseerden
- zij steriliseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesteriliseerd
- jij hebt gesteriliseerd
- hij/zij/het heeft gesteriliseerd
- wij hebben gesteriliseerd
- jullie hebben gesteriliseerd
- zij hebben gesteriliseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesteriliseerd
- jij had gesteriliseerd
- hij/zij/het had gesteriliseerd
- wij hadden gesteriliseerd
- jullie hadden gesteriliseerd
- zij hadden gesteriliseerd
Toekomende tijd I
- ik zal steriliseren
- jij zult steriliseren
- hij/zij/het zal steriliseren
- wij zullen steriliseren
- jullie zullen steriliseren
- zij zullen steriliseren
Toekomende tijd II
- ik zal gesteriliseerd hebben
- jij zult gesteriliseerd hebben
- hij/zij/het zal gesteriliseerd hebben
- wij zullen gesteriliseerd hebben
- jullie zullen gesteriliseerd hebben
- zij zullen gesteriliseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou steriliseren
- jij zou steriliseren
- hij/zij/het zou steriliseren
- wij zouden steriliseren
- jullie zouden steriliseren
- zij zouden steriliseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesteriliseerd
- jij zou hebben gesteriliseerd
- hij/zij/het zou hebben gesteriliseerd
- wij zouden hebben gesteriliseerd
- jullie zouden hebben gesteriliseerd
- zij zouden hebben gesteriliseerd
Imperatief
- jij steriliseer
- jullie steriliseert