Vervoeging van stilhouden
Onbepaalde wijs (infinitief): stilhouden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik houd stil
- jij houdt stil
- hij/zij/het houdt stil
- wij houden stil
- jullie houden stil
- zij houden stil
Présent
- je tais
- tu tais
- il/elle tait
- nous taisons
- vous taisez
- ils/elles taisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik hield stil
- jij hield stil
- hij/zij/het hield stil
- wij hielden stil
- jullie hielden stil
- zij hielden stil
Indicatif imparfait
- je taisais
- tu taisais
- il/elle taisait
- nous taisions
- vous taisiez
- ils/elles taisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb stilgehouden
- jij hebt stilgehouden
- hij/zij/het heeft stilgehouden
- wij hebben stilgehouden
- jullie hebben stilgehouden
- zij hebben stilgehouden
Indicatif passé composé
- j'ai tu
- tu as tu
- il/elle a tu
- nous avons tu
- vous avez tu
- ils/elles ont tu
Voltooid verleden tijd
- ik had stilgehouden
- jij had stilgehouden
- hij/zij/het had stilgehouden
- wij hadden stilgehouden
- jullie hadden stilgehouden
- zij hadden stilgehouden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais tu
- tu avais tu
- il/elle avait tu
- nous avions tu
- vous aviez tu
- ils/elles avaient tu
Toekomende tijd I
- ik zal stilhouden
- jij zult stilhouden
- hij/zij/het zal stilhouden
- wij zullen stilhouden
- jullie zullen stilhouden
- zij zullen stilhouden
Indicatif futur
- je tairai
- tu tairas
- il/elle taira
- nous tairons
- vous tairez
- ils/elles tairont
Toekomende tijd II
- ik zal stilgehouden hebben
- jij zult stilgehouden hebben
- hij/zij/het zal stilgehouden hebben
- wij zullen stilgehouden hebben
- jullie zullen stilgehouden hebben
- zij zullen stilgehouden hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai tu
- tu auras tu
- il/elle aura tu
- nous aurons tu
- vous aurez tu
- ils/elles auront tu
Conditionalis I
- ik zou stilhouden
- jij zou stilhouden
- hij/zij/het zou stilhouden
- wij zouden stilhouden
- jullie zouden stilhouden
- zij zouden stilhouden
Conditionnel présent
- je tairais
- tu tairais
- il/elle tairait
- nous tairions
- vous tairiez
- ils/elles tairaient
Conditionalis II
- ik zou hebben stilgehouden
- jij zou hebben stilgehouden
- hij/zij/het zou hebben stilgehouden
- wij zouden hebben stilgehouden
- jullie zouden hebben stilgehouden
- zij zouden hebben stilgehouden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais tu
- tu aurais tu
- il/elle aurait tu
- nous aurions tu
- vous auriez tu
- ils/elles auraient tu
Imperatief
- jij houd stil
- jullie houdt stil
Impératif
- tu tais
- vous taisez