Vervoeging van stillen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stil
- jij stilt
- hij/zij/het stilt
- wij stillen
- jullie stillen
- zij stillen
Onvoltooid verleden tijd
- ik stilde
- jij stilde
- hij/zij/het stilde
- wij stilden
- jullie stilden
- zij stilden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestild
- jij hebt gestild
- hij/zij/het heeft gestild
- wij hebben gestild
- jullie hebben gestild
- zij hebben gestild
Voltooid verleden tijd
- ik had gestild
- jij had gestild
- hij/zij/het had gestild
- wij hadden gestild
- jullie hadden gestild
- zij hadden gestild
Toekomende tijd I
- ik zal stillen
- jij zult stillen
- hij/zij/het zal stillen
- wij zullen stillen
- jullie zullen stillen
- zij zullen stillen
Toekomende tijd II
- ik zal gestild hebben
- jij zult gestild hebben
- hij/zij/het zal gestild hebben
- wij zullen gestild hebben
- jullie zullen gestild hebben
- zij zullen gestild hebben
Conditionalis I
- ik zou stillen
- jij zou stillen
- hij/zij/het zou stillen
- wij zouden stillen
- jullie zouden stillen
- zij zouden stillen
Conditionalis II
- ik zou hebben gestild
- jij zou hebben gestild
- hij/zij/het zou hebben gestild
- wij zouden hebben gestild
- jullie zouden hebben gestild
- zij zouden hebben gestild
Imperatief
- jij stil
- jullie stilt