Vervoeging van stippelen

Vertaling: parsemer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stippel
  • jij stippelt
  • hij/zij/het stippelt
  • wij stippelen
  • jullie stippelen
  • zij stippelen

Présent

  • je parsème
  • tu parsèmes
  • il/elle parsème
  • nous parsemons
  • vous parsemez
  • ils/elles parsèment

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stippelde
  • jij stippelde
  • hij/zij/het stippelde
  • wij stippelden
  • jullie stippelden
  • zij stippelden

Indicatif imparfait

  • je parsemais
  • tu parsemais
  • il/elle parsemait
  • nous parsemions
  • vous parsemiez
  • ils/elles parsemaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestippeld
  • jij hebt gestippeld
  • hij/zij/het heeft gestippeld
  • wij hebben gestippeld
  • jullie hebben gestippeld
  • zij hebben gestippeld

Indicatif passé composé

  • j'ai parsemé
  • tu as parsemé
  • il/elle a parsemé
  • nous avons parsemé
  • vous avez parsemé
  • ils/elles ont parsemé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestippeld
  • jij had gestippeld
  • hij/zij/het had gestippeld
  • wij hadden gestippeld
  • jullie hadden gestippeld
  • zij hadden gestippeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais parsemé
  • tu avais parsemé
  • il/elle avait parsemé
  • nous avions parsemé
  • vous aviez parsemé
  • ils/elles avaient parsemé

Toekomende tijd I

  • ik zal stippelen
  • jij zult stippelen
  • hij/zij/het zal stippelen
  • wij zullen stippelen
  • jullie zullen stippelen
  • zij zullen stippelen

Indicatif futur

  • je parsèmerai
  • tu parsèmeras
  • il/elle parsèmera
  • nous parsèmerons
  • vous parsèmerez
  • ils/elles parsèmeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gestippeld hebben
  • jij zult gestippeld hebben
  • hij/zij/het zal gestippeld hebben
  • wij zullen gestippeld hebben
  • jullie zullen gestippeld hebben
  • zij zullen gestippeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai parsemé
  • tu auras parsemé
  • il/elle aura parsemé
  • nous aurons parsemé
  • vous aurez parsemé
  • ils/elles auront parsemé

Conditionalis I

  • ik zou stippelen
  • jij zou stippelen
  • hij/zij/het zou stippelen
  • wij zouden stippelen
  • jullie zouden stippelen
  • zij zouden stippelen

Conditionnel présent

  • je parsèmerais
  • tu parsèmerais
  • il/elle parsèmerait
  • nous parsèmerions
  • vous parsèmeriez
  • ils/elles parsèmeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestippeld
  • jij zou hebben gestippeld
  • hij/zij/het zou hebben gestippeld
  • wij zouden hebben gestippeld
  • jullie zouden hebben gestippeld
  • zij zouden hebben gestippeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais parsemé
  • tu aurais parsemé
  • il/elle aurait parsemé
  • nous aurions parsemé
  • vous auriez parsemé
  • ils/elles auraient parsemé

Imperatief

  • jij stippel
  • jullie stippelt

Impératif

  • tu parsème
  • vous parsemez