Vervoeging van stofferen
Onbepaalde wijs (infinitief): stofferen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stoffeer
- jij stoffeert
- hij/zij/het stoffeert
- wij stofferen
- jullie stofferen
- zij stofferen
Present
- I upholster
- you upholster
- he/she/it upholsters
- we upholster
- you upholster
- they upholster
Onvoltooid verleden tijd
- ik stoffeerde
- jij stoffeerde
- hij/zij/het stoffeerde
- wij stoffeerden
- jullie stoffeerden
- zij stoffeerden
Simple past
- I upholstered
- you upholstered
- he/she/it upholstered
- we upholstered
- you upholstered
- they upholstered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestoffeerd
- jij hebt gestoffeerd
- hij/zij/het heeft gestoffeerd
- wij hebben gestoffeerd
- jullie hebben gestoffeerd
- zij hebben gestoffeerd
Present perfect
- I have upholstered
- you have upholstered
- he/she/it has upholstered
- we have upholstered
- you have upholstered
- they have upholstered
Voltooid verleden tijd
- ik had gestoffeerd
- jij had gestoffeerd
- hij/zij/het had gestoffeerd
- wij hadden gestoffeerd
- jullie hadden gestoffeerd
- zij hadden gestoffeerd
Past perfect
- I had upholstered
- you had upholstered
- he/she/it had upholstered
- we had upholstered
- you had upholstered
- they had upholstered
Toekomende tijd I
- ik zal stofferen
- jij zult stofferen
- hij/zij/het zal stofferen
- wij zullen stofferen
- jullie zullen stofferen
- zij zullen stofferen
Future
- I will upholster
- you will upholster
- he/she/it will upholster
- we will upholster
- you will upholster
- they will upholster
Toekomende tijd II
- ik zal gestoffeerd hebben
- jij zult gestoffeerd hebben
- hij/zij/het zal gestoffeerd hebben
- wij zullen gestoffeerd hebben
- jullie zullen gestoffeerd hebben
- zij zullen gestoffeerd hebben
Future perfect
- I will have upholstered
- you will have upholstered
- he/she/it will have upholstered
- we will have upholstered
- you will have upholstered
- they will have upholstered
Conditionalis I
- ik zou stofferen
- jij zou stofferen
- hij/zij/het zou stofferen
- wij zouden stofferen
- jullie zouden stofferen
- zij zouden stofferen
Conditional present
- I would upholster
- you would upholster
- he/she/it would upholster
- we would upholster
- you would upholster
- they would upholster
Conditionalis II
- ik zou hebben gestoffeerd
- jij zou hebben gestoffeerd
- hij/zij/het zou hebben gestoffeerd
- wij zouden hebben gestoffeerd
- jullie zouden hebben gestoffeerd
- zij zouden hebben gestoffeerd
Conditional perfect
- I would have upholstered
- you would have upholstered
- he/she/it would have upholstered
- we would have upholstered
- you would have upholstered
- they would have upholstered
Imperatief
- jij stoffeer
- jullie stoffeert
Imperative
- you upholster
- you upholster