Vervoeging van storen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stoor
- jij stoort
- hij/zij/het stoort
- wij storen
- jullie storen
- zij storen
Indicativo presente
- yo molesto
- tú molestas
- él/ella molesta
- nosotros molestamos
- vosotros molestáis
- ellos/ellas molestan
Onvoltooid verleden tijd
- ik stoorde
- jij stoorde
- hij/zij/het stoorde
- wij stoorden
- jullie stoorden
- zij stoorden
Indefinido
- yo molesté
- tú molestaste
- él/ella molestó
- nosotros molestamos
- vosotros molestasteis
- ellos/ellas molestaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestoord
- jij hebt gestoord
- hij/zij/het heeft gestoord
- wij hebben gestoord
- jullie hebben gestoord
- zij hebben gestoord
Pretérito perfecto compuesto
- yo he molestado
- tú has molestado
- él/ella ha molestado
- nosotros hemos molestado
- vosotros habéis molestado
- ellos/ellas han molestado
Voltooid verleden tijd
- ik had gestoord
- jij had gestoord
- hij/zij/het had gestoord
- wij hadden gestoord
- jullie hadden gestoord
- zij hadden gestoord
Pluscuamperfecto
- yo había molestado
- tú habías molestado
- él/ella había molestado
- nosotros habíamos molestado
- vosotros habíais molestado
- ellos/ellas habían molestado
Toekomende tijd I
- ik zal storen
- jij zult storen
- hij/zij/het zal storen
- wij zullen storen
- jullie zullen storen
- zij zullen storen
Futuro I
- yo molestaré
- tú molestarás
- él/ella molestará
- nosotros molestaremos
- vosotros molestaréis
- ellos/ellas molestarán
Toekomende tijd II
- ik zal gestoord hebben
- jij zult gestoord hebben
- hij/zij/het zal gestoord hebben
- wij zullen gestoord hebben
- jullie zullen gestoord hebben
- zij zullen gestoord hebben
Futuro perfecto
- yo habré molestado
- tú habrás molestado
- él/ella habrá molestado
- nosotros habremos molestado
- vosotros habréis molestado
- ellos/ellas habrán molestado
Conditionalis I
- ik zou storen
- jij zou storen
- hij/zij/het zou storen
- wij zouden storen
- jullie zouden storen
- zij zouden storen
Condicional
- yo molestaría
- tú molestarías
- él/ella molestaría
- nosotros molestaríamos
- vosotros molestaríais
- ellos/ellas molestarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gestoord
- jij zou hebben gestoord
- hij/zij/het zou hebben gestoord
- wij zouden hebben gestoord
- jullie zouden hebben gestoord
- zij zouden hebben gestoord
Condicional perfecto
- yo habría molestado
- tú habrías molestado
- él/ella habría molestado
- nosotros habríamos molestado
- vosotros habríais molestado
- ellos/ellas habrían molestado
Imperatief
- jij stoor
- jullie stoort
Imperativo presente
- tú molesta
- vosotros molestad