Vervoeging van stormen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik storm
- jij stormt
- hij/zij/het stormt
- wij stormen
- jullie stormen
- zij stormen
Onvoltooid verleden tijd
- ik stormde
- jij stormde
- hij/zij/het stormde
- wij stormden
- jullie stormden
- zij stormden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestormd
- jij hebt gestormd
- hij/zij/het heeft gestormd
- wij hebben gestormd
- jullie hebben gestormd
- zij hebben gestormd
Voltooid verleden tijd
- ik had gestormd
- jij had gestormd
- hij/zij/het had gestormd
- wij hadden gestormd
- jullie hadden gestormd
- zij hadden gestormd
Toekomende tijd I
- ik zal stormen
- jij zult stormen
- hij/zij/het zal stormen
- wij zullen stormen
- jullie zullen stormen
- zij zullen stormen
Toekomende tijd II
- ik zal gestormd hebben
- jij zult gestormd hebben
- hij/zij/het zal gestormd hebben
- wij zullen gestormd hebben
- jullie zullen gestormd hebben
- zij zullen gestormd hebben
Conditionalis I
- ik zou stormen
- jij zou stormen
- hij/zij/het zou stormen
- wij zouden stormen
- jullie zouden stormen
- zij zouden stormen
Conditionalis II
- ik zou hebben gestormd
- jij zou hebben gestormd
- hij/zij/het zou hebben gestormd
- wij zouden hebben gestormd
- jullie zouden hebben gestormd
- zij zouden hebben gestormd
Imperatief
- jij storm
- jullie stormt