Vervoeging van stralen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik straal
    • jij straalt
    • hij/zij/het straalt
    • wij stralen
    • jullie stralen
    • zij stralen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik straalde
    • jij straalde
    • hij/zij/het straalde
    • wij straalden
    • jullie straalden
    • zij straalden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestraald
    • jij hebt gestraald
    • hij/zij/het heeft gestraald
    • wij hebben gestraald
    • jullie hebben gestraald
    • zij hebben gestraald
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestraald
    • jij had gestraald
    • hij/zij/het had gestraald
    • wij hadden gestraald
    • jullie hadden gestraald
    • zij hadden gestraald
  • Toekomende tijd I

    • ik zal stralen
    • jij zult stralen
    • hij/zij/het zal stralen
    • wij zullen stralen
    • jullie zullen stralen
    • zij zullen stralen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestraald hebben
    • jij zult gestraald hebben
    • hij/zij/het zal gestraald hebben
    • wij zullen gestraald hebben
    • jullie zullen gestraald hebben
    • zij zullen gestraald hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou stralen
    • jij zou stralen
    • hij/zij/het zou stralen
    • wij zouden stralen
    • jullie zouden stralen
    • zij zouden stralen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestraald
    • jij zou hebben gestraald
    • hij/zij/het zou hebben gestraald
    • wij zouden hebben gestraald
    • jullie zouden hebben gestraald
    • zij zouden hebben gestraald
  • Imperatief

    • jij straal
    • jullie straalt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van stralen