Vervoeging van streaken
Onbepaalde wijs (infinitief): streaken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik streak
- jij streakt
- hij/zij/het streakt
- wij streaken
- jullie streaken
- zij streaken
Present
- I flash
- you flash
- he/she/it flashes
- we flash
- you flash
- they flash
Onvoltooid verleden tijd
- ik streakte
- jij streakte
- hij/zij/het streakte
- wij streakten
- jullie streakten
- zij streakten
Simple past
- I flashed
- you flashed
- he/she/it flashed
- we flashed
- you flashed
- they flashed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestreakt
- jij hebt gestreakt
- hij/zij/het heeft gestreakt
- wij hebben gestreakt
- jullie hebben gestreakt
- zij hebben gestreakt
Present perfect
- I have flashed
- you have flashed
- he/she/it has flashed
- we have flashed
- you have flashed
- they have flashed
Voltooid verleden tijd
- ik had gestreakt
- jij had gestreakt
- hij/zij/het had gestreakt
- wij hadden gestreakt
- jullie hadden gestreakt
- zij hadden gestreakt
Past perfect
- I had flashed
- you had flashed
- he/she/it had flashed
- we had flashed
- you had flashed
- they had flashed
Toekomende tijd I
- ik zal streaken
- jij zult streaken
- hij/zij/het zal streaken
- wij zullen streaken
- jullie zullen streaken
- zij zullen streaken
Future
- I will flash
- you will flash
- he/she/it will flash
- we will flash
- you will flash
- they will flash
Toekomende tijd II
- ik zal gestreakt hebben
- jij zult gestreakt hebben
- hij/zij/het zal gestreakt hebben
- wij zullen gestreakt hebben
- jullie zullen gestreakt hebben
- zij zullen gestreakt hebben
Future perfect
- I will have flashed
- you will have flashed
- he/she/it will have flashed
- we will have flashed
- you will have flashed
- they will have flashed
Conditionalis I
- ik zou streaken
- jij zou streaken
- hij/zij/het zou streaken
- wij zouden streaken
- jullie zouden streaken
- zij zouden streaken
Conditional present
- I would flash
- you would flash
- he/she/it would flash
- we would flash
- you would flash
- they would flash
Conditionalis II
- ik zou hebben gestreakt
- jij zou hebben gestreakt
- hij/zij/het zou hebben gestreakt
- wij zouden hebben gestreakt
- jullie zouden hebben gestreakt
- zij zouden hebben gestreakt
Conditional perfect
- I would have flashed
- you would have flashed
- he/she/it would have flashed
- we would have flashed
- you would have flashed
- they would have flashed
Imperatief
- jij streak
- jullie streakt
Imperative
- you flash
- you flash