Vervoeging van strekken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik strek
    • jij strekt
    • hij/zij/het strekt
    • wij strekken
    • jullie strekken
    • zij strekken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik strekte
    • jij strekte
    • hij/zij/het strekte
    • wij strekten
    • jullie strekten
    • zij strekten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestrekt
    • jij hebt gestrekt
    • hij/zij/het heeft gestrekt
    • wij hebben gestrekt
    • jullie hebben gestrekt
    • zij hebben gestrekt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestrekt
    • jij had gestrekt
    • hij/zij/het had gestrekt
    • wij hadden gestrekt
    • jullie hadden gestrekt
    • zij hadden gestrekt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal strekken
    • jij zult strekken
    • hij/zij/het zal strekken
    • wij zullen strekken
    • jullie zullen strekken
    • zij zullen strekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestrekt hebben
    • jij zult gestrekt hebben
    • hij/zij/het zal gestrekt hebben
    • wij zullen gestrekt hebben
    • jullie zullen gestrekt hebben
    • zij zullen gestrekt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou strekken
    • jij zou strekken
    • hij/zij/het zou strekken
    • wij zouden strekken
    • jullie zouden strekken
    • zij zouden strekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestrekt
    • jij zou hebben gestrekt
    • hij/zij/het zou hebben gestrekt
    • wij zouden hebben gestrekt
    • jullie zouden hebben gestrekt
    • zij zouden hebben gestrekt
  • Imperatief

    • jij strek
    • jullie strekt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van strekken