Vervoeging van strubbelen

Onbepaalde wijs (infinitief): strubbelen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik strubbel
    • jij strubbelt
    • hij/zij/het strubbelt
    • wij strubbelen
    • jullie strubbelen
    • zij strubbelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik strubbelde
    • jij strubbelde
    • hij/zij/het strubbelde
    • wij strubbelden
    • jullie strubbelden
    • zij strubbelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestrubbeld
    • jij hebt gestrubbeld
    • hij/zij/het heeft gestrubbeld
    • wij hebben gestrubbeld
    • jullie hebben gestrubbeld
    • zij hebben gestrubbeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestrubbeld
    • jij had gestrubbeld
    • hij/zij/het had gestrubbeld
    • wij hadden gestrubbeld
    • jullie hadden gestrubbeld
    • zij hadden gestrubbeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal strubbelen
    • jij zult strubbelen
    • hij/zij/het zal strubbelen
    • wij zullen strubbelen
    • jullie zullen strubbelen
    • zij zullen strubbelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestrubbeld hebben
    • jij zult gestrubbeld hebben
    • hij/zij/het zal gestrubbeld hebben
    • wij zullen gestrubbeld hebben
    • jullie zullen gestrubbeld hebben
    • zij zullen gestrubbeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou strubbelen
    • jij zou strubbelen
    • hij/zij/het zou strubbelen
    • wij zouden strubbelen
    • jullie zouden strubbelen
    • zij zouden strubbelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestrubbeld
    • jij zou hebben gestrubbeld
    • hij/zij/het zou hebben gestrubbeld
    • wij zouden hebben gestrubbeld
    • jullie zouden hebben gestrubbeld
    • zij zouden hebben gestrubbeld
  • Imperatief

    • jij strubbel
    • jullie strubbelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van strubbelen