Vervoeging van suizelen
Onbepaalde wijs (infinitief): suizelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik suizel
- jij suizelt
- hij/zij/het suizelt
- wij suizelen
- jullie suizelen
- zij suizelen
Indicativo presente
- yo zumbo
- tú zumbas
- él/ella zumba
- nosotros zumbamos
- vosotros zumbáis
- ellos/ellas zumban
Onvoltooid verleden tijd
- ik suizelde
- jij suizelde
- hij/zij/het suizelde
- wij suizelden
- jullie suizelden
- zij suizelden
Indefinido
- yo zumbé
- tú zumbaste
- él/ella zumbó
- nosotros zumbamos
- vosotros zumbasteis
- ellos/ellas zumbaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesuizeld
- jij hebt gesuizeld
- hij/zij/het heeft gesuizeld
- wij hebben gesuizeld
- jullie hebben gesuizeld
- zij hebben gesuizeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he zumbado
- tú has zumbado
- él/ella ha zumbado
- nosotros hemos zumbado
- vosotros habéis zumbado
- ellos/ellas han zumbado
Voltooid verleden tijd
- ik had gesuizeld
- jij had gesuizeld
- hij/zij/het had gesuizeld
- wij hadden gesuizeld
- jullie hadden gesuizeld
- zij hadden gesuizeld
Pluscuamperfecto
- yo había zumbado
- tú habías zumbado
- él/ella había zumbado
- nosotros habíamos zumbado
- vosotros habíais zumbado
- ellos/ellas habían zumbado
Toekomende tijd I
- ik zal suizelen
- jij zult suizelen
- hij/zij/het zal suizelen
- wij zullen suizelen
- jullie zullen suizelen
- zij zullen suizelen
Futuro I
- yo zumbaré
- tú zumbarás
- él/ella zumbará
- nosotros zumbaremos
- vosotros zumbaréis
- ellos/ellas zumbarán
Toekomende tijd II
- ik zal gesuizeld hebben
- jij zult gesuizeld hebben
- hij/zij/het zal gesuizeld hebben
- wij zullen gesuizeld hebben
- jullie zullen gesuizeld hebben
- zij zullen gesuizeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré zumbado
- tú habrás zumbado
- él/ella habrá zumbado
- nosotros habremos zumbado
- vosotros habréis zumbado
- ellos/ellas habrán zumbado
Conditionalis I
- ik zou suizelen
- jij zou suizelen
- hij/zij/het zou suizelen
- wij zouden suizelen
- jullie zouden suizelen
- zij zouden suizelen
Condicional
- yo zumbaría
- tú zumbarías
- él/ella zumbaría
- nosotros zumbaríamos
- vosotros zumbaríais
- ellos/ellas zumbarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gesuizeld
- jij zou hebben gesuizeld
- hij/zij/het zou hebben gesuizeld
- wij zouden hebben gesuizeld
- jullie zouden hebben gesuizeld
- zij zouden hebben gesuizeld
Condicional perfecto
- yo habría zumbado
- tú habrías zumbado
- él/ella habría zumbado
- nosotros habríamos zumbado
- vosotros habríais zumbado
- ellos/ellas habrían zumbado
Imperatief
- jij suizel
- jullie suizelt
Imperativo presente
- tú zumba
- vosotros zumbad