Vervoeging van suppliëren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik supplieer
- jij supplieert
- hij/zij/het supplieert
- wij suppliëren
- jullie suppliëren
- zij suppliëren
Onvoltooid verleden tijd
- ik supplieerde
- jij supplieerde
- hij/zij/het supplieerde
- wij supplieerden
- jullie supplieerden
- zij supplieerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesupplieerd
- jij hebt gesupplieerd
- hij/zij/het heeft gesupplieerd
- wij hebben gesupplieerd
- jullie hebben gesupplieerd
- zij hebben gesupplieerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gesupplieerd
- jij had gesupplieerd
- hij/zij/het had gesupplieerd
- wij hadden gesupplieerd
- jullie hadden gesupplieerd
- zij hadden gesupplieerd
Toekomende tijd I
- ik zal suppliëren
- jij zult suppliëren
- hij/zij/het zal suppliëren
- wij zullen suppliëren
- jullie zullen suppliëren
- zij zullen suppliëren
Toekomende tijd II
- ik zal gesupplieerd hebben
- jij zult gesupplieerd hebben
- hij/zij/het zal gesupplieerd hebben
- wij zullen gesupplieerd hebben
- jullie zullen gesupplieerd hebben
- zij zullen gesupplieerd hebben
Conditionalis I
- ik zou suppliëren
- jij zou suppliëren
- hij/zij/het zou suppliëren
- wij zouden suppliëren
- jullie zouden suppliëren
- zij zouden suppliëren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesupplieerd
- jij zou hebben gesupplieerd
- hij/zij/het zou hebben gesupplieerd
- wij zouden hebben gesupplieerd
- jullie zouden hebben gesupplieerd
- zij zouden hebben gesupplieerd
Imperatief
- jij supplieer
- jullie supplieert