Vervoeging van tabuleren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik tabuleer
    • jij tabuleert
    • hij/zij/het tabuleert
    • wij tabuleren
    • jullie tabuleren
    • zij tabuleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik tabuleerde
    • jij tabuleerde
    • hij/zij/het tabuleerde
    • wij tabuleerden
    • jullie tabuleerden
    • zij tabuleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getabuleerd
    • jij hebt getabuleerd
    • hij/zij/het heeft getabuleerd
    • wij hebben getabuleerd
    • jullie hebben getabuleerd
    • zij hebben getabuleerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getabuleerd
    • jij had getabuleerd
    • hij/zij/het had getabuleerd
    • wij hadden getabuleerd
    • jullie hadden getabuleerd
    • zij hadden getabuleerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal tabuleren
    • jij zult tabuleren
    • hij/zij/het zal tabuleren
    • wij zullen tabuleren
    • jullie zullen tabuleren
    • zij zullen tabuleren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getabuleerd hebben
    • jij zult getabuleerd hebben
    • hij/zij/het zal getabuleerd hebben
    • wij zullen getabuleerd hebben
    • jullie zullen getabuleerd hebben
    • zij zullen getabuleerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou tabuleren
    • jij zou tabuleren
    • hij/zij/het zou tabuleren
    • wij zouden tabuleren
    • jullie zouden tabuleren
    • zij zouden tabuleren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getabuleerd
    • jij zou hebben getabuleerd
    • hij/zij/het zou hebben getabuleerd
    • wij zouden hebben getabuleerd
    • jullie zouden hebben getabuleerd
    • zij zouden hebben getabuleerd
  • Imperatief

    • jij tabuleer
    • jullie tabuleert