Vervoeging van tandenpoetsen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poets tanden
- jij poetst tanden
- hij/zij/het poetst tanden
- wij poetsen tanden
- jullie poetsen tanden
- zij poetsen tanden
Onvoltooid verleden tijd
- ik poetste tanden
- jij poetste tanden
- hij/zij/het poetste tanden
- wij poetsten tanden
- jullie poetsten tanden
- zij poetsten tanden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb tandengepoetst
- jij hebt tandengepoetst
- hij/zij/het heeft tandengepoetst
- wij hebben tandengepoetst
- jullie hebben tandengepoetst
- zij hebben tandengepoetst
Voltooid verleden tijd
- ik had tandengepoetst
- jij had tandengepoetst
- hij/zij/het had tandengepoetst
- wij hadden tandengepoetst
- jullie hadden tandengepoetst
- zij hadden tandengepoetst
Toekomende tijd I
- ik zal tandenpoetsen
- jij zult tandenpoetsen
- hij/zij/het zal tandenpoetsen
- wij zullen tandenpoetsen
- jullie zullen tandenpoetsen
- zij zullen tandenpoetsen
Toekomende tijd II
- ik zal tandengepoetst hebben
- jij zult tandengepoetst hebben
- hij/zij/het zal tandengepoetst hebben
- wij zullen tandengepoetst hebben
- jullie zullen tandengepoetst hebben
- zij zullen tandengepoetst hebben
Conditionalis I
- ik zou tandenpoetsen
- jij zou tandenpoetsen
- hij/zij/het zou tandenpoetsen
- wij zouden tandenpoetsen
- jullie zouden tandenpoetsen
- zij zouden tandenpoetsen
Conditionalis II
- ik zou hebben tandengepoetst
- jij zou hebben tandengepoetst
- hij/zij/het zou hebben tandengepoetst
- wij zouden hebben tandengepoetst
- jullie zouden hebben tandengepoetst
- zij zouden hebben tandengepoetst
Imperatief
- jij poets tanden
- jullie poetst tanden