Vervoeging van tanen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik taan
    • jij taant
    • hij/zij/het taant
    • wij tanen
    • jullie tanen
    • zij tanen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik taande
    • jij taande
    • hij/zij/het taande
    • wij taanden
    • jullie taanden
    • zij taanden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getaand
    • jij hebt getaand
    • hij/zij/het heeft getaand
    • wij hebben getaand
    • jullie hebben getaand
    • zij hebben getaand
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getaand
    • jij had getaand
    • hij/zij/het had getaand
    • wij hadden getaand
    • jullie hadden getaand
    • zij hadden getaand
  • Toekomende tijd I

    • ik zal tanen
    • jij zult tanen
    • hij/zij/het zal tanen
    • wij zullen tanen
    • jullie zullen tanen
    • zij zullen tanen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getaand hebben
    • jij zult getaand hebben
    • hij/zij/het zal getaand hebben
    • wij zullen getaand hebben
    • jullie zullen getaand hebben
    • zij zullen getaand hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou tanen
    • jij zou tanen
    • hij/zij/het zou tanen
    • wij zouden tanen
    • jullie zouden tanen
    • zij zouden tanen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getaand
    • jij zou hebben getaand
    • hij/zij/het zou hebben getaand
    • wij zouden hebben getaand
    • jullie zouden hebben getaand
    • zij zouden hebben getaand
  • Imperatief

    • jij taan
    • jullie taant

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tanen