Vervoeging van tatoeëren
Onbepaalde wijs (infinitief): tatoeëren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tatoeëer
- jij tatoeëert
- hij/zij/het tatoeëert
- wij tatoeëren
- jullie tatoeëren
- zij tatoeëren
Präsens Indikativ
- ich tätowiere
- du tätowierst
- er/sie/es tätowiert
- wir tätowieren
- ihr tätowiert
- sie tätowieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik tatoeëerde
- jij tatoeëerde
- hij/zij/het tatoeëerde
- wij tatoeëerden
- jullie tatoeëerden
- zij tatoeëerden
Präteritum Indikativ
- ich tätowierte
- du tätowiertest
- er/sie/es tätowierte
- wir tätowierten
- ihr tätowiertet
- sie tätowierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getatoeëerd
- jij hebt getatoeëerd
- hij/zij/het heeft getatoeëerd
- wij hebben getatoeëerd
- jullie hebben getatoeëerd
- zij hebben getatoeëerd
Perfekt Indikativ
- ich habe tätowiert
- du hast tätowiert
- er/sie/es hat tätowiert
- wir haben tätowiert
- ihr habt tätowiert
- sie haben tätowiert
Voltooid verleden tijd
- ik had getatoeëerd
- jij had getatoeëerd
- hij/zij/het had getatoeëerd
- wij hadden getatoeëerd
- jullie hadden getatoeëerd
- zij hadden getatoeëerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte tätowiert
- du hattest tätowiert
- er/sie/es hatte tätowiert
- wir hatten tätowiert
- ihr hattet tätowiert
- sie hatten tätowiert
Toekomende tijd I
- ik zal tatoeëren
- jij zult tatoeëren
- hij/zij/het zal tatoeëren
- wij zullen tatoeëren
- jullie zullen tatoeëren
- zij zullen tatoeëren
Futur I Indikativ
- ich werde tätowieren
- du wirst tätowieren
- er/sie/es wird tätowieren
- wir werden tätowieren
- ihr werdet tätowieren
- sie werden tätowieren
Toekomende tijd II
- ik zal getatoeëerd hebben
- jij zult getatoeëerd hebben
- hij/zij/het zal getatoeëerd hebben
- wij zullen getatoeëerd hebben
- jullie zullen getatoeëerd hebben
- zij zullen getatoeëerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde tätowiert haben
- du wirst tätowiert haben
- er/sie/es wird tätowiert haben
- wir werden tätowiert haben
- ihr werdet tätowiert haben
- sie werden tätowiert haben
Conditionalis I
- ik zou tatoeëren
- jij zou tatoeëren
- hij/zij/het zou tatoeëren
- wij zouden tatoeëren
- jullie zouden tatoeëren
- zij zouden tatoeëren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde tätowieren
- du würdest tätowieren
- er/sie/es würde tätowieren
- wir würden tätowieren
- ihr würdet tätowieren
- sie würden tätowieren
Conditionalis II
- ik zou hebben getatoeëerd
- jij zou hebben getatoeëerd
- hij/zij/het zou hebben getatoeëerd
- wij zouden hebben getatoeëerd
- jullie zouden hebben getatoeëerd
- zij zouden hebben getatoeëerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde tätowiert haben
- du würdest tätowiert haben
- er/sie/es würde tätowiert haben
- wir würden tätowiert haben
- ihr würdet tätowiert haben
- sie würden tätowiert haben
Imperatief
- jij tatoeëer
- jullie tatoeëert
Imperativ
- du tätowiere
- ihr tätowiert