Vervoeging van tegenlopen

Onbepaalde wijs (infinitief): tegenlopen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loop tegen
  • jij loopt tegen
  • hij/zij/het loopt tegen
  • wij lopen tegen
  • jullie lopen tegen
  • zij lopen tegen

Present

  • I fail
  • you fail
  • he/she/it fails
  • we fail
  • you fail
  • they fail

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liep tegen
  • jij liep tegen
  • hij/zij/het liep tegen
  • wij liepen tegen
  • jullie liepen tegen
  • zij liepen tegen

Simple past

  • I failed
  • you failed
  • he/she/it failed
  • we failed
  • you failed
  • they failed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben tegengelopen
  • jij bent tegengelopen
  • hij/zij/het is tegengelopen
  • wij zijn tegengelopen
  • jullie zijn tegengelopen
  • zij zijn tegengelopen

Present perfect

  • I have failed
  • you have failed
  • he/she/it has failed
  • we have failed
  • you have failed
  • they have failed

Voltooid verleden tijd

  • ik was tegengelopen
  • jij was tegengelopen
  • hij/zij/het was tegengelopen
  • wij waren tegengelopen
  • jullie waren tegengelopen
  • zij waren tegengelopen

Past perfect

  • I had failed
  • you had failed
  • he/she/it had failed
  • we had failed
  • you had failed
  • they had failed

Toekomende tijd I

  • ik zal tegenlopen
  • jij zult tegenlopen
  • hij/zij/het zal tegenlopen
  • wij zullen tegenlopen
  • jullie zullen tegenlopen
  • zij zullen tegenlopen

Future

  • I will fail
  • you will fail
  • he/she/it will fail
  • we will fail
  • you will fail
  • they will fail

Toekomende tijd II

  • ik zal tegengelopen zijn
  • jij zult tegengelopen zijn
  • hij/zij/het zal tegengelopen zijn
  • wij zullen tegengelopen zijn
  • jullie zullen tegengelopen zijn
  • zij zullen tegengelopen zijn

Future perfect

  • I will have failed
  • you will have failed
  • he/she/it will have failed
  • we will have failed
  • you will have failed
  • they will have failed

Conditionalis I

  • ik zou tegenlopen
  • jij zou tegenlopen
  • hij/zij/het zou tegenlopen
  • wij zouden tegenlopen
  • jullie zouden tegenlopen
  • zij zouden tegenlopen

Conditional present

  • I would fail
  • you would fail
  • he/she/it would fail
  • we would fail
  • you would fail
  • they would fail

Conditionalis II

  • ik zou zijn tegengelopen
  • jij zou zijn tegengelopen
  • hij/zij/het zou zijn tegengelopen
  • wij zouden zijn tegengelopen
  • jullie zouden zijn tegengelopen
  • zij zouden zijn tegengelopen

Conditional perfect

  • I would have failed
  • you would have failed
  • he/she/it would have failed
  • we would have failed
  • you would have failed
  • they would have failed

Imperatief

  • jij loop tegen
  • jullie loopt tegen

Imperative

  • you fail
  • you fail

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tegenlopen