Vervoeging van tekortschieten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schiet tekort
- jij schiet tekort
- hij/zij/het schiet tekort
- wij schieten tekort
- jullie schieten tekort
- zij schieten tekort
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoot tekort
- jij schoot tekort
- hij/zij/het schoot tekort
- wij schoten tekort
- jullie schoten tekort
- zij schoten tekort
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben tekortgeschoten
- jij bent tekortgeschoten
- hij/zij/het is tekortgeschoten
- wij zijn tekortgeschoten
- jullie zijn tekortgeschoten
- zij zijn tekortgeschoten
Voltooid verleden tijd
- ik was tekortgeschoten
- jij was tekortgeschoten
- hij/zij/het was tekortgeschoten
- wij waren tekortgeschoten
- jullie waren tekortgeschoten
- zij waren tekortgeschoten
Toekomende tijd I
- ik zal tekortschieten
- jij zult tekortschieten
- hij/zij/het zal tekortschieten
- wij zullen tekortschieten
- jullie zullen tekortschieten
- zij zullen tekortschieten
Toekomende tijd II
- ik zal tekortgeschoten zijn
- jij zult tekortgeschoten zijn
- hij/zij/het zal tekortgeschoten zijn
- wij zullen tekortgeschoten zijn
- jullie zullen tekortgeschoten zijn
- zij zullen tekortgeschoten zijn
Conditionalis I
- ik zou tekortschieten
- jij zou tekortschieten
- hij/zij/het zou tekortschieten
- wij zouden tekortschieten
- jullie zouden tekortschieten
- zij zouden tekortschieten
Conditionalis II
- ik zou zijn tekortgeschoten
- jij zou zijn tekortgeschoten
- hij/zij/het zou zijn tekortgeschoten
- wij zouden zijn tekortgeschoten
- jullie zouden zijn tekortgeschoten
- zij zouden zijn tekortgeschoten
Imperatief
- jij schiet tekort
- jullie schiet tekort