Vervoeging van temmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik tem
    • jij temt
    • hij/zij/het temt
    • wij temmen
    • jullie temmen
    • zij temmen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik temde
    • jij temde
    • hij/zij/het temde
    • wij temden
    • jullie temden
    • zij temden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getemd
    • jij hebt getemd
    • hij/zij/het heeft getemd
    • wij hebben getemd
    • jullie hebben getemd
    • zij hebben getemd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getemd
    • jij had getemd
    • hij/zij/het had getemd
    • wij hadden getemd
    • jullie hadden getemd
    • zij hadden getemd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal temmen
    • jij zult temmen
    • hij/zij/het zal temmen
    • wij zullen temmen
    • jullie zullen temmen
    • zij zullen temmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getemd hebben
    • jij zult getemd hebben
    • hij/zij/het zal getemd hebben
    • wij zullen getemd hebben
    • jullie zullen getemd hebben
    • zij zullen getemd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou temmen
    • jij zou temmen
    • hij/zij/het zou temmen
    • wij zouden temmen
    • jullie zouden temmen
    • zij zouden temmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getemd
    • jij zou hebben getemd
    • hij/zij/het zou hebben getemd
    • wij zouden hebben getemd
    • jullie zouden hebben getemd
    • zij zouden hebben getemd
  • Imperatief

    • jij tem
    • jullie temt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van temmen