Vervoeging van tenietdoen

Onbepaalde wijs (infinitief): tenietdoen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doe teniet
    • jij doet teniet
    • hij/zij/het doet teniet
    • wij doen teniet
    • jullie doen teniet
    • zij doen teniet
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deed teniet
    • jij deed teniet
    • hij/zij/het deed teniet
    • wij deden teniet
    • jullie deden teniet
    • zij deden teniet
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben tenietgedaan
    • jij bent tenietgedaan
    • hij/zij/het is tenietgedaan
    • wij zijn tenietgedaan
    • jullie zijn tenietgedaan
    • zij zijn tenietgedaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was tenietgedaan
    • jij was tenietgedaan
    • hij/zij/het was tenietgedaan
    • wij waren tenietgedaan
    • jullie waren tenietgedaan
    • zij waren tenietgedaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal tenietdoen
    • jij zult tenietdoen
    • hij/zij/het zal tenietdoen
    • wij zullen tenietdoen
    • jullie zullen tenietdoen
    • zij zullen tenietdoen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal tenietgedaan zijn
    • jij zult tenietgedaan zijn
    • hij/zij/het zal tenietgedaan zijn
    • wij zullen tenietgedaan zijn
    • jullie zullen tenietgedaan zijn
    • zij zullen tenietgedaan zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou tenietdoen
    • jij zou tenietdoen
    • hij/zij/het zou tenietdoen
    • wij zouden tenietdoen
    • jullie zouden tenietdoen
    • zij zouden tenietdoen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn tenietgedaan
    • jij zou zijn tenietgedaan
    • hij/zij/het zou zijn tenietgedaan
    • wij zouden zijn tenietgedaan
    • jullie zouden zijn tenietgedaan
    • zij zouden zijn tenietgedaan
  • Imperatief

    • jij doe teniet
    • jullie doet teniet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tenietdoen