Vervoeging van terechtkomen
Onbepaalde wijs (infinitief): terechtkomen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kom terecht
- jij komt terecht
- hij/zij/het komt terecht
- wij komen terecht
- jullie komen terecht
- zij komen terecht
Présent
- j'arrive
- tu arrives
- il/elle arrive
- nous arrivons
- vous arrivez
- ils/elles arrivent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwam terecht
- jij kwam terecht
- hij/zij/het kwam terecht
- wij kwamen terecht
- jullie kwamen terecht
- zij kwamen terecht
Indicatif imparfait
- j'arrivais
- tu arrivais
- il/elle arrivait
- nous arrivions
- vous arriviez
- ils/elles arrivaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben terechtgekomen
- jij bent terechtgekomen
- hij/zij/het is terechtgekomen
- wij zijn terechtgekomen
- jullie zijn terechtgekomen
- zij zijn terechtgekomen
Indicatif passé composé
- je suis arrivé(e)
- tu es arrivé(e)
- il/elle est arrivé(e)
- nous sommes arrivé(e)s
- vous êtes arrivé(e)(s)
- ils/elles sont arrivé(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik was terechtgekomen
- jij was terechtgekomen
- hij/zij/het was terechtgekomen
- wij waren terechtgekomen
- jullie waren terechtgekomen
- zij waren terechtgekomen
Indicatif plus-que-parfait
- je étais arrivé(e)
- tu étais arrivé(e)
- il/elle était arrivé(e)
- nous étions arrivé(e)s
- vous étiez arrivé(e)(s)
- ils/elles étaient arrivé(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal terechtkomen
- jij zult terechtkomen
- hij/zij/het zal terechtkomen
- wij zullen terechtkomen
- jullie zullen terechtkomen
- zij zullen terechtkomen
Indicatif futur
- j'arriverai
- tu arriveras
- il/elle arrivera
- nous arriverons
- vous arriverez
- ils/elles arriveront
Toekomende tijd II
- ik zal terechtgekomen zijn
- jij zult terechtgekomen zijn
- hij/zij/het zal terechtgekomen zijn
- wij zullen terechtgekomen zijn
- jullie zullen terechtgekomen zijn
- zij zullen terechtgekomen zijn
Indicatif futur antérieur
- je serai arrivé(e)
- tu seras arrivé(e)
- il/elle sera arrivé(e)
- nous serons arrivé(e)s
- vous serez arrivé(e)(s)
- ils/elles seront arrivé(e)s
Conditionalis I
- ik zou terechtkomen
- jij zou terechtkomen
- hij/zij/het zou terechtkomen
- wij zouden terechtkomen
- jullie zouden terechtkomen
- zij zouden terechtkomen
Conditionnel présent
- j'arriverais
- tu arriverais
- il/elle arriverait
- nous arriverions
- vous arriveriez
- ils/elles arriveraient
Conditionalis II
- ik zou zijn terechtgekomen
- jij zou zijn terechtgekomen
- hij/zij/het zou zijn terechtgekomen
- wij zouden zijn terechtgekomen
- jullie zouden zijn terechtgekomen
- zij zouden zijn terechtgekomen
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais arrivé(e)
- tu serais arrivé(e)
- il/elle serait arrivé(e)
- nous serions arrivé(e)s
- vous seriez arrivé(e)(s)
- ils/elles seraient arrivé(e)s
Imperatief
- jij kom terecht
- jullie komt terecht
Impératif
- tu arrive
- vous arrivez