Vervoeging van terugbekomen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bekom terug
- jij bekomt terug
- hij/zij/het bekomt terug
- wij bekomen terug
- jullie bekomen terug
- zij bekomen terug
Onvoltooid verleden tijd
- ik bekwam terug
- jij bekwam terug
- hij/zij/het bekwam terug
- wij bekwamen terug
- jullie bekwamen terug
- zij bekwamen terug
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb terugbekomen
- jij hebt terugbekomen
- hij/zij/het heeft terugbekomen
- wij hebben terugbekomen
- jullie hebben terugbekomen
- zij hebben terugbekomen
Voltooid verleden tijd
- ik had terugbekomen
- jij had terugbekomen
- hij/zij/het had terugbekomen
- wij hadden terugbekomen
- jullie hadden terugbekomen
- zij hadden terugbekomen
Toekomende tijd I
- ik zal terugbekomen
- jij zult terugbekomen
- hij/zij/het zal terugbekomen
- wij zullen terugbekomen
- jullie zullen terugbekomen
- zij zullen terugbekomen
Toekomende tijd II
- ik zal terugbekomen hebben
- jij zult terugbekomen hebben
- hij/zij/het zal terugbekomen hebben
- wij zullen terugbekomen hebben
- jullie zullen terugbekomen hebben
- zij zullen terugbekomen hebben
Conditionalis I
- ik zou terugbekomen
- jij zou terugbekomen
- hij/zij/het zou terugbekomen
- wij zouden terugbekomen
- jullie zouden terugbekomen
- zij zouden terugbekomen
Conditionalis II
- ik zou hebben terugbekomen
- jij zou hebben terugbekomen
- hij/zij/het zou hebben terugbekomen
- wij zouden hebben terugbekomen
- jullie zouden hebben terugbekomen
- zij zouden hebben terugbekomen