Vervoeging van teruggroeten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik groet terug
- jij groet terug
- hij/zij/het groet terug
- wij groeten terug
- jullie groeten terug
- zij groeten terug
Onvoltooid verleden tijd
- ik groette terug
- jij groette terug
- hij/zij/het groette terug
- wij groetten terug
- jullie groetten terug
- zij groetten terug
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggegroet
- jij hebt teruggegroet
- hij/zij/het heeft teruggegroet
- wij hebben teruggegroet
- jullie hebben teruggegroet
- zij hebben teruggegroet
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggegroet
- jij had teruggegroet
- hij/zij/het had teruggegroet
- wij hadden teruggegroet
- jullie hadden teruggegroet
- zij hadden teruggegroet
Toekomende tijd I
- ik zal teruggroeten
- jij zult teruggroeten
- hij/zij/het zal teruggroeten
- wij zullen teruggroeten
- jullie zullen teruggroeten
- zij zullen teruggroeten
Toekomende tijd II
- ik zal teruggegroet hebben
- jij zult teruggegroet hebben
- hij/zij/het zal teruggegroet hebben
- wij zullen teruggegroet hebben
- jullie zullen teruggegroet hebben
- zij zullen teruggegroet hebben
Conditionalis I
- ik zou teruggroeten
- jij zou teruggroeten
- hij/zij/het zou teruggroeten
- wij zouden teruggroeten
- jullie zouden teruggroeten
- zij zouden teruggroeten
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggegroet
- jij zou hebben teruggegroet
- hij/zij/het zou hebben teruggegroet
- wij zouden hebben teruggegroet
- jullie zouden hebben teruggegroet
- zij zouden hebben teruggegroet
Imperatief
- jij groet terug
- jullie groet terug