Vervoeging van terughouden

Onbepaalde wijs (infinitief): terughouden

Vertaling: ritenere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd terug
  • jij houdt terug
  • hij/zij/het houdt terug
  • wij houden terug
  • jullie houden terug
  • zij houden terug

Presente

  • io ritengo
  • tu ritieni
  • lui/lei/Lei ritiene
  • noi riteniamo
  • voi/Voi ritenete
  • loro/Loro ritengono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield terug
  • jij hield terug
  • hij/zij/het hield terug
  • wij hielden terug
  • jullie hielden terug
  • zij hielden terug

Imperfetto

  • io ritenevo
  • tu ritenevi
  • lui/lei/Lei riteneva
  • noi ritenevamo
  • voi/Voi ritenevate
  • loro/Loro ritenevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb teruggehouden
  • jij hebt teruggehouden
  • hij/zij/het heeft teruggehouden
  • wij hebben teruggehouden
  • jullie hebben teruggehouden
  • zij hebben teruggehouden

Passato prossimo

  • io ho ritenuto
  • tu hai ritenuto
  • lui/lei/Lei ha ritenuto
  • noi abbiamo ritenuto
  • voi/Voi avete ritenuto
  • loro/Loro hanno ritenuto

Voltooid verleden tijd

  • ik had teruggehouden
  • jij had teruggehouden
  • hij/zij/het had teruggehouden
  • wij hadden teruggehouden
  • jullie hadden teruggehouden
  • zij hadden teruggehouden

Trapassato prossimo

  • io avevo ritenuto
  • tu avevi ritenuto
  • lui/lei/Lei aveva ritenuto
  • noi avevamo ritenuto
  • voi/Voi avevate ritenuto
  • loro/Loro avevano ritenuto

Toekomende tijd I

  • ik zal terughouden
  • jij zult terughouden
  • hij/zij/het zal terughouden
  • wij zullen terughouden
  • jullie zullen terughouden
  • zij zullen terughouden

Futuro semplice

  • io riterrò
  • tu riterrai
  • lui/lei/Lei riterrà
  • noi riterremo
  • voi/Voi riterrete
  • loro/Loro riterranno

Toekomende tijd II

  • ik zal teruggehouden hebben
  • jij zult teruggehouden hebben
  • hij/zij/het zal teruggehouden hebben
  • wij zullen teruggehouden hebben
  • jullie zullen teruggehouden hebben
  • zij zullen teruggehouden hebben

Futuro anteriore

  • io avrò ritenuto
  • tu avrai ritenuto
  • lui/lei/Lei avrà ritenuto
  • noi avremo ritenuto
  • voi/Voi avrete ritenuto
  • loro/Loro avranno ritenuto

Conditionalis I

  • ik zou terughouden
  • jij zou terughouden
  • hij/zij/het zou terughouden
  • wij zouden terughouden
  • jullie zouden terughouden
  • zij zouden terughouden

Condizionale presente

  • io riterrei
  • tu riterresti
  • lui/lei/Lei riterrebbe
  • noi riterremmo
  • voi/Voi riterreste
  • loro/Loro riterrebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben teruggehouden
  • jij zou hebben teruggehouden
  • hij/zij/het zou hebben teruggehouden
  • wij zouden hebben teruggehouden
  • jullie zouden hebben teruggehouden
  • zij zouden hebben teruggehouden

Condizionale passato

  • io avrei ritenuto
  • tu avresti ritenuto
  • lui/lei/Lei avrebbe ritenuto
  • noi avremmo ritenuto
  • voi/Voi avreste ritenuto
  • loro/Loro avrebbero ritenuto

Imperatief

  • jij houd terug
  • jullie houdt terug

Imperativo

  • tu ritieni
  • voi/Voi ritenete