Vervoeging van terugplaatsen
Onbepaalde wijs (infinitief): terugplaatsen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plaats terug
- jij plaatst terug
- hij/zij/het plaatst terug
- wij plaatsen terug
- jullie plaatsen terug
- zij plaatsen terug
Present
- I replace
- you replace
- he/she/it replaces
- we replace
- you replace
- they replace
Onvoltooid verleden tijd
- ik plaatste terug
- jij plaatste terug
- hij/zij/het plaatste terug
- wij plaatsten terug
- jullie plaatsten terug
- zij plaatsten terug
Simple past
- I replaced
- you replaced
- he/she/it replaced
- we replaced
- you replaced
- they replaced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggeplaatst
- jij hebt teruggeplaatst
- hij/zij/het heeft teruggeplaatst
- wij hebben teruggeplaatst
- jullie hebben teruggeplaatst
- zij hebben teruggeplaatst
Present perfect
- I have replaced
- you have replaced
- he/she/it has replaced
- we have replaced
- you have replaced
- they have replaced
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggeplaatst
- jij had teruggeplaatst
- hij/zij/het had teruggeplaatst
- wij hadden teruggeplaatst
- jullie hadden teruggeplaatst
- zij hadden teruggeplaatst
Past perfect
- I had replaced
- you had replaced
- he/she/it had replaced
- we had replaced
- you had replaced
- they had replaced
Toekomende tijd I
- ik zal terugplaatsen
- jij zult terugplaatsen
- hij/zij/het zal terugplaatsen
- wij zullen terugplaatsen
- jullie zullen terugplaatsen
- zij zullen terugplaatsen
Future
- I will replace
- you will replace
- he/she/it will replace
- we will replace
- you will replace
- they will replace
Toekomende tijd II
- ik zal teruggeplaatst hebben
- jij zult teruggeplaatst hebben
- hij/zij/het zal teruggeplaatst hebben
- wij zullen teruggeplaatst hebben
- jullie zullen teruggeplaatst hebben
- zij zullen teruggeplaatst hebben
Future perfect
- I will have replaced
- you will have replaced
- he/she/it will have replaced
- we will have replaced
- you will have replaced
- they will have replaced
Conditionalis I
- ik zou terugplaatsen
- jij zou terugplaatsen
- hij/zij/het zou terugplaatsen
- wij zouden terugplaatsen
- jullie zouden terugplaatsen
- zij zouden terugplaatsen
Conditional present
- I would replace
- you would replace
- he/she/it would replace
- we would replace
- you would replace
- they would replace
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggeplaatst
- jij zou hebben teruggeplaatst
- hij/zij/het zou hebben teruggeplaatst
- wij zouden hebben teruggeplaatst
- jullie zouden hebben teruggeplaatst
- zij zouden hebben teruggeplaatst
Conditional perfect
- I would have replaced
- you would have replaced
- he/she/it would have replaced
- we would have replaced
- you would have replaced
- they would have replaced
Imperatief
- jij plaats terug
- jullie plaatst terug
Imperative
- you replace
- you replace