Vervoeging van terugsturen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stuur terug
- jij stuurt terug
- hij/zij/het stuurt terug
- wij sturen terug
- jullie sturen terug
- zij sturen terug
Onvoltooid verleden tijd
- ik stuurde terug
- jij stuurde terug
- hij/zij/het stuurde terug
- wij stuurden terug
- jullie stuurden terug
- zij stuurden terug
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggestuurd
- jij hebt teruggestuurd
- hij/zij/het heeft teruggestuurd
- wij hebben teruggestuurd
- jullie hebben teruggestuurd
- zij hebben teruggestuurd
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggestuurd
- jij had teruggestuurd
- hij/zij/het had teruggestuurd
- wij hadden teruggestuurd
- jullie hadden teruggestuurd
- zij hadden teruggestuurd
Toekomende tijd I
- ik zal terugsturen
- jij zult terugsturen
- hij/zij/het zal terugsturen
- wij zullen terugsturen
- jullie zullen terugsturen
- zij zullen terugsturen
Toekomende tijd II
- ik zal teruggestuurd hebben
- jij zult teruggestuurd hebben
- hij/zij/het zal teruggestuurd hebben
- wij zullen teruggestuurd hebben
- jullie zullen teruggestuurd hebben
- zij zullen teruggestuurd hebben
Conditionalis I
- ik zou terugsturen
- jij zou terugsturen
- hij/zij/het zou terugsturen
- wij zouden terugsturen
- jullie zouden terugsturen
- zij zouden terugsturen
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggestuurd
- jij zou hebben teruggestuurd
- hij/zij/het zou hebben teruggestuurd
- wij zouden hebben teruggestuurd
- jullie zouden hebben teruggestuurd
- zij zouden hebben teruggestuurd
Imperatief
- jij stuur terug
- jullie stuurt terug