Vervoeging van terugvertalen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vertaal terug
- jij vertaalt terug
- hij/zij/het vertaalt terug
- wij vertalen terug
- jullie vertalen terug
- zij vertalen terug
Onvoltooid verleden tijd
- ik vertaalde terug
- jij vertaalde terug
- hij/zij/het vertaalde terug
- wij vertaalden terug
- jullie vertaalden terug
- zij vertaalden terug
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb terugvertaald
- jij hebt terugvertaald
- hij/zij/het heeft terugvertaald
- wij hebben terugvertaald
- jullie hebben terugvertaald
- zij hebben terugvertaald
Voltooid verleden tijd
- ik had terugvertaald
- jij had terugvertaald
- hij/zij/het had terugvertaald
- wij hadden terugvertaald
- jullie hadden terugvertaald
- zij hadden terugvertaald
Toekomende tijd I
- ik zal terugvertalen
- jij zult terugvertalen
- hij/zij/het zal terugvertalen
- wij zullen terugvertalen
- jullie zullen terugvertalen
- zij zullen terugvertalen
Toekomende tijd II
- ik zal terugvertaald hebben
- jij zult terugvertaald hebben
- hij/zij/het zal terugvertaald hebben
- wij zullen terugvertaald hebben
- jullie zullen terugvertaald hebben
- zij zullen terugvertaald hebben
Conditionalis I
- ik zou terugvertalen
- jij zou terugvertalen
- hij/zij/het zou terugvertalen
- wij zouden terugvertalen
- jullie zouden terugvertalen
- zij zouden terugvertalen
Conditionalis II
- ik zou hebben terugvertaald
- jij zou hebben terugvertaald
- hij/zij/het zou hebben terugvertaald
- wij zouden hebben terugvertaald
- jullie zouden hebben terugvertaald
- zij zouden hebben terugvertaald
Imperatief
- jij vertaal terug
- jullie vertaalt terug