Vervoeging van terugwerken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werk terug
- jij werkt terug
- hij/zij/het werkt terug
- wij werken terug
- jullie werken terug
- zij werken terug
Onvoltooid verleden tijd
- ik werkte terug
- jij werkte terug
- hij/zij/het werkte terug
- wij werkten terug
- jullie werkten terug
- zij werkten terug
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggewerkt
- jij hebt teruggewerkt
- hij/zij/het heeft teruggewerkt
- wij hebben teruggewerkt
- jullie hebben teruggewerkt
- zij hebben teruggewerkt
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggewerkt
- jij had teruggewerkt
- hij/zij/het had teruggewerkt
- wij hadden teruggewerkt
- jullie hadden teruggewerkt
- zij hadden teruggewerkt
Toekomende tijd I
- ik zal terugwerken
- jij zult terugwerken
- hij/zij/het zal terugwerken
- wij zullen terugwerken
- jullie zullen terugwerken
- zij zullen terugwerken
Toekomende tijd II
- ik zal teruggewerkt hebben
- jij zult teruggewerkt hebben
- hij/zij/het zal teruggewerkt hebben
- wij zullen teruggewerkt hebben
- jullie zullen teruggewerkt hebben
- zij zullen teruggewerkt hebben
Conditionalis I
- ik zou terugwerken
- jij zou terugwerken
- hij/zij/het zou terugwerken
- wij zouden terugwerken
- jullie zouden terugwerken
- zij zouden terugwerken
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggewerkt
- jij zou hebben teruggewerkt
- hij/zij/het zou hebben teruggewerkt
- wij zouden hebben teruggewerkt
- jullie zouden hebben teruggewerkt
- zij zouden hebben teruggewerkt
Imperatief
- jij werk terug
- jullie werkt terug