Vervoeging van teugelen
Onbepaalde wijs (infinitief): teugelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik teugel
- jij teugelt
- hij/zij/het teugelt
- wij teugelen
- jullie teugelen
- zij teugelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik teugelde
- jij teugelde
- hij/zij/het teugelde
- wij teugelden
- jullie teugelden
- zij teugelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geteugeld
- jij hebt geteugeld
- hij/zij/het heeft geteugeld
- wij hebben geteugeld
- jullie hebben geteugeld
- zij hebben geteugeld
Voltooid verleden tijd
- ik had geteugeld
- jij had geteugeld
- hij/zij/het had geteugeld
- wij hadden geteugeld
- jullie hadden geteugeld
- zij hadden geteugeld
Toekomende tijd I
- ik zal teugelen
- jij zult teugelen
- hij/zij/het zal teugelen
- wij zullen teugelen
- jullie zullen teugelen
- zij zullen teugelen
Toekomende tijd II
- ik zal geteugeld hebben
- jij zult geteugeld hebben
- hij/zij/het zal geteugeld hebben
- wij zullen geteugeld hebben
- jullie zullen geteugeld hebben
- zij zullen geteugeld hebben
Conditionalis I
- ik zou teugelen
- jij zou teugelen
- hij/zij/het zou teugelen
- wij zouden teugelen
- jullie zouden teugelen
- zij zouden teugelen
Conditionalis II
- ik zou hebben geteugeld
- jij zou hebben geteugeld
- hij/zij/het zou hebben geteugeld
- wij zouden hebben geteugeld
- jullie zouden hebben geteugeld
- zij zouden hebben geteugeld
Imperatief
- jij teugel
- jullie teugelt