Vervoeging van theoretiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): theoretiseren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik theoretiseer
  • jij theoretiseert
  • hij/zij/het theoretiseert
  • wij theoretiseren
  • jullie theoretiseren
  • zij theoretiseren

Present

  • I theorize
  • you theorize
  • he/she/it theorizes
  • we theorize
  • you theorize
  • they theorize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik theoretiseerde
  • jij theoretiseerde
  • hij/zij/het theoretiseerde
  • wij theoretiseerden
  • jullie theoretiseerden
  • zij theoretiseerden

Simple past

  • I theorized
  • you theorized
  • he/she/it theorized
  • we theorized
  • you theorized
  • they theorized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getheoretiseerd
  • jij hebt getheoretiseerd
  • hij/zij/het heeft getheoretiseerd
  • wij hebben getheoretiseerd
  • jullie hebben getheoretiseerd
  • zij hebben getheoretiseerd

Present perfect

  • I have theorized
  • you have theorized
  • he/she/it has theorized
  • we have theorized
  • you have theorized
  • they have theorized

Voltooid verleden tijd

  • ik had getheoretiseerd
  • jij had getheoretiseerd
  • hij/zij/het had getheoretiseerd
  • wij hadden getheoretiseerd
  • jullie hadden getheoretiseerd
  • zij hadden getheoretiseerd

Past perfect

  • I had theorized
  • you had theorized
  • he/she/it had theorized
  • we had theorized
  • you had theorized
  • they had theorized

Toekomende tijd I

  • ik zal theoretiseren
  • jij zult theoretiseren
  • hij/zij/het zal theoretiseren
  • wij zullen theoretiseren
  • jullie zullen theoretiseren
  • zij zullen theoretiseren

Future

  • I will theorize
  • you will theorize
  • he/she/it will theorize
  • we will theorize
  • you will theorize
  • they will theorize

Toekomende tijd II

  • ik zal getheoretiseerd hebben
  • jij zult getheoretiseerd hebben
  • hij/zij/het zal getheoretiseerd hebben
  • wij zullen getheoretiseerd hebben
  • jullie zullen getheoretiseerd hebben
  • zij zullen getheoretiseerd hebben

Future perfect

  • I will have theorized
  • you will have theorized
  • he/she/it will have theorized
  • we will have theorized
  • you will have theorized
  • they will have theorized

Conditionalis I

  • ik zou theoretiseren
  • jij zou theoretiseren
  • hij/zij/het zou theoretiseren
  • wij zouden theoretiseren
  • jullie zouden theoretiseren
  • zij zouden theoretiseren

Conditional present

  • I would theorize
  • you would theorize
  • he/she/it would theorize
  • we would theorize
  • you would theorize
  • they would theorize

Conditionalis II

  • ik zou hebben getheoretiseerd
  • jij zou hebben getheoretiseerd
  • hij/zij/het zou hebben getheoretiseerd
  • wij zouden hebben getheoretiseerd
  • jullie zouden hebben getheoretiseerd
  • zij zouden hebben getheoretiseerd

Conditional perfect

  • I would have theorized
  • you would have theorized
  • he/she/it would have theorized
  • we would have theorized
  • you would have theorized
  • they would have theorized

Imperatief

  • jij theoretiseer
  • jullie theoretiseert

Imperative

  • you theorize
  • you theorize

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van theoretiseren