Vervoeging van thuishouden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik houd thuis
- jij houdt thuis
- hij/zij/het houdt thuis
- wij houden thuis
- jullie houden thuis
- zij houden thuis
Onvoltooid verleden tijd
- ik hield thuis
- jij hield thuis
- hij/zij/het hield thuis
- wij hielden thuis
- jullie hielden thuis
- zij hielden thuis
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb thuisgehouden
- jij hebt thuisgehouden
- hij/zij/het heeft thuisgehouden
- wij hebben thuisgehouden
- jullie hebben thuisgehouden
- zij hebben thuisgehouden
Voltooid verleden tijd
- ik had thuisgehouden
- jij had thuisgehouden
- hij/zij/het had thuisgehouden
- wij hadden thuisgehouden
- jullie hadden thuisgehouden
- zij hadden thuisgehouden
Toekomende tijd I
- ik zal thuishouden
- jij zult thuishouden
- hij/zij/het zal thuishouden
- wij zullen thuishouden
- jullie zullen thuishouden
- zij zullen thuishouden
Toekomende tijd II
- ik zal thuisgehouden hebben
- jij zult thuisgehouden hebben
- hij/zij/het zal thuisgehouden hebben
- wij zullen thuisgehouden hebben
- jullie zullen thuisgehouden hebben
- zij zullen thuisgehouden hebben
Conditionalis I
- ik zou thuishouden
- jij zou thuishouden
- hij/zij/het zou thuishouden
- wij zouden thuishouden
- jullie zouden thuishouden
- zij zouden thuishouden
Conditionalis II
- ik zou hebben thuisgehouden
- jij zou hebben thuisgehouden
- hij/zij/het zou hebben thuisgehouden
- wij zouden hebben thuisgehouden
- jullie zouden hebben thuisgehouden
- zij zouden hebben thuisgehouden
Imperatief
- jij houd thuis
- jullie houdt thuis