Vervoeging van tijdscharen

Onbepaalde wijs (infinitief): tijdscharen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schaar tijd
    • jij schaart tijd
    • hij/zij/het schaart tijd
    • wij scharen tijd
    • jullie scharen tijd
    • zij scharen tijd
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schaarde tijd
    • jij schaarde tijd
    • hij/zij/het schaarde tijd
    • wij schaarden tijd
    • jullie schaarden tijd
    • zij schaarden tijd
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb tijdgeschaard
    • jij hebt tijdgeschaard
    • hij/zij/het heeft tijdgeschaard
    • wij hebben tijdgeschaard
    • jullie hebben tijdgeschaard
    • zij hebben tijdgeschaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had tijdgeschaard
    • jij had tijdgeschaard
    • hij/zij/het had tijdgeschaard
    • wij hadden tijdgeschaard
    • jullie hadden tijdgeschaard
    • zij hadden tijdgeschaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal tijdscharen
    • jij zult tijdscharen
    • hij/zij/het zal tijdscharen
    • wij zullen tijdscharen
    • jullie zullen tijdscharen
    • zij zullen tijdscharen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal tijdgeschaard hebben
    • jij zult tijdgeschaard hebben
    • hij/zij/het zal tijdgeschaard hebben
    • wij zullen tijdgeschaard hebben
    • jullie zullen tijdgeschaard hebben
    • zij zullen tijdgeschaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou tijdscharen
    • jij zou tijdscharen
    • hij/zij/het zou tijdscharen
    • wij zouden tijdscharen
    • jullie zouden tijdscharen
    • zij zouden tijdscharen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben tijdgeschaard
    • jij zou hebben tijdgeschaard
    • hij/zij/het zou hebben tijdgeschaard
    • wij zouden hebben tijdgeschaard
    • jullie zouden hebben tijdgeschaard
    • zij zouden hebben tijdgeschaard
  • Imperatief

    • jij schaar tijd
    • jullie schaart tijd