Vervoeging van tillen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik til
- jij tilt
- hij/zij/het tilt
- wij tillen
- jullie tillen
- zij tillen
Präsens Indikativ
- ich hebe
- du hebst
- er/sie/es hebt
- wir heben
- ihr hebt
- sie heben
Onvoltooid verleden tijd
- ik tilde
- jij tilde
- hij/zij/het tilde
- wij tilden
- jullie tilden
- zij tilden
Präteritum Indikativ
- ich hob
- du hobst
- er/sie/es hob
- wir hoben
- ihr hobt
- sie hoben
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getild
- jij hebt getild
- hij/zij/het heeft getild
- wij hebben getild
- jullie hebben getild
- zij hebben getild
Perfekt Indikativ
- ich habe gehoben
- du hast gehoben
- er/sie/es hat gehoben
- wir haben gehoben
- ihr habt gehoben
- sie haben gehoben
Voltooid verleden tijd
- ik had getild
- jij had getild
- hij/zij/het had getild
- wij hadden getild
- jullie hadden getild
- zij hadden getild
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gehoben
- du hattest gehoben
- er/sie/es hatte gehoben
- wir hatten gehoben
- ihr hattet gehoben
- sie hatten gehoben
Toekomende tijd I
- ik zal tillen
- jij zult tillen
- hij/zij/het zal tillen
- wij zullen tillen
- jullie zullen tillen
- zij zullen tillen
Futur I Indikativ
- ich werde heben
- du wirst heben
- er/sie/es wird heben
- wir werden heben
- ihr werdet heben
- sie werden heben
Toekomende tijd II
- ik zal getild hebben
- jij zult getild hebben
- hij/zij/het zal getild hebben
- wij zullen getild hebben
- jullie zullen getild hebben
- zij zullen getild hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gehoben haben
- du wirst gehoben haben
- er/sie/es wird gehoben haben
- wir werden gehoben haben
- ihr werdet gehoben haben
- sie werden gehoben haben
Conditionalis I
- ik zou tillen
- jij zou tillen
- hij/zij/het zou tillen
- wij zouden tillen
- jullie zouden tillen
- zij zouden tillen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde heben
- du würdest heben
- er/sie/es würde heben
- wir würden heben
- ihr würdet heben
- sie würden heben
Conditionalis II
- ik zou hebben getild
- jij zou hebben getild
- hij/zij/het zou hebben getild
- wij zouden hebben getild
- jullie zouden hebben getild
- zij zouden hebben getild
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gehoben haben
- du würdest gehoben haben
- er/sie/es würde gehoben haben
- wir würden gehoben haben
- ihr würdet gehoben haben
- sie würden gehoben haben
Imperatief
- jij til
- jullie tilt
Imperativ
- du heb(e)
- ihr hebt