Vervoeging van tintelogen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tinteloog
- jij tinteloogt
- hij/zij/het tinteloogt
- wij tintelogen
- jullie tintelogen
- zij tintelogen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tinteloogde
- jij tinteloogde
- hij/zij/het tinteloogde
- wij tinteloogden
- jullie tinteloogden
- zij tinteloogden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getinteloogd
- jij hebt getinteloogd
- hij/zij/het heeft getinteloogd
- wij hebben getinteloogd
- jullie hebben getinteloogd
- zij hebben getinteloogd
Voltooid verleden tijd
- ik had getinteloogd
- jij had getinteloogd
- hij/zij/het had getinteloogd
- wij hadden getinteloogd
- jullie hadden getinteloogd
- zij hadden getinteloogd
Toekomende tijd I
- ik zal tintelogen
- jij zult tintelogen
- hij/zij/het zal tintelogen
- wij zullen tintelogen
- jullie zullen tintelogen
- zij zullen tintelogen
Toekomende tijd II
- ik zal getinteloogd hebben
- jij zult getinteloogd hebben
- hij/zij/het zal getinteloogd hebben
- wij zullen getinteloogd hebben
- jullie zullen getinteloogd hebben
- zij zullen getinteloogd hebben
Conditionalis I
- ik zou tintelogen
- jij zou tintelogen
- hij/zij/het zou tintelogen
- wij zouden tintelogen
- jullie zouden tintelogen
- zij zouden tintelogen
Conditionalis II
- ik zou hebben getinteloogd
- jij zou hebben getinteloogd
- hij/zij/het zou hebben getinteloogd
- wij zouden hebben getinteloogd
- jullie zouden hebben getinteloogd
- zij zouden hebben getinteloogd
Imperatief
- jij tinteloog
- jullie tinteloogt