Vervoeging van toejuichen

Onbepaalde wijs (infinitief): toejuichen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik juich toe
    • jij juicht toe
    • hij/zij/het juicht toe
    • wij juichen toe
    • jullie juichen toe
    • zij juichen toe
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik juichte toe
    • jij juichte toe
    • hij/zij/het juichte toe
    • wij juichten toe
    • jullie juichten toe
    • zij juichten toe
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb toegejuicht
    • jij hebt toegejuicht
    • hij/zij/het heeft toegejuicht
    • wij hebben toegejuicht
    • jullie hebben toegejuicht
    • zij hebben toegejuicht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had toegejuicht
    • jij had toegejuicht
    • hij/zij/het had toegejuicht
    • wij hadden toegejuicht
    • jullie hadden toegejuicht
    • zij hadden toegejuicht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal toejuichen
    • jij zult toejuichen
    • hij/zij/het zal toejuichen
    • wij zullen toejuichen
    • jullie zullen toejuichen
    • zij zullen toejuichen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal toegejuicht hebben
    • jij zult toegejuicht hebben
    • hij/zij/het zal toegejuicht hebben
    • wij zullen toegejuicht hebben
    • jullie zullen toegejuicht hebben
    • zij zullen toegejuicht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou toejuichen
    • jij zou toejuichen
    • hij/zij/het zou toejuichen
    • wij zouden toejuichen
    • jullie zouden toejuichen
    • zij zouden toejuichen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben toegejuicht
    • jij zou hebben toegejuicht
    • hij/zij/het zou hebben toegejuicht
    • wij zouden hebben toegejuicht
    • jullie zouden hebben toegejuicht
    • zij zouden hebben toegejuicht
  • Imperatief

    • jij juich toe
    • jullie juicht toe

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toejuichen