Vervoeging van toerekenen

Onbepaalde wijs (infinitief): toerekenen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reken toe
  • jij rekent toe
  • hij/zij/het rekent toe
  • wij rekenen toe
  • jullie rekenen toe
  • zij rekenen toe

Präsens Indikativ

  • ich imputiere
  • du imputierst
  • er/sie/es imputiert
  • wir imputieren
  • ihr imputiert
  • sie imputieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rekende toe
  • jij rekende toe
  • hij/zij/het rekende toe
  • wij rekenden toe
  • jullie rekenden toe
  • zij rekenden toe

Präteritum Indikativ

  • ich imputierte
  • du imputiertest
  • er/sie/es imputierte
  • wir imputierten
  • ihr imputiertet
  • sie imputierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegerekend
  • jij hebt toegerekend
  • hij/zij/het heeft toegerekend
  • wij hebben toegerekend
  • jullie hebben toegerekend
  • zij hebben toegerekend

Perfekt Indikativ

  • ich habe imputiert
  • du hast imputiert
  • er/sie/es hat imputiert
  • wir haben imputiert
  • ihr habt imputiert
  • sie haben imputiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegerekend
  • jij had toegerekend
  • hij/zij/het had toegerekend
  • wij hadden toegerekend
  • jullie hadden toegerekend
  • zij hadden toegerekend

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte imputiert
  • du hattest imputiert
  • er/sie/es hatte imputiert
  • wir hatten imputiert
  • ihr hattet imputiert
  • sie hatten imputiert

Toekomende tijd I

  • ik zal toerekenen
  • jij zult toerekenen
  • hij/zij/het zal toerekenen
  • wij zullen toerekenen
  • jullie zullen toerekenen
  • zij zullen toerekenen

Futur I Indikativ

  • ich werde imputieren
  • du wirst imputieren
  • er/sie/es wird imputieren
  • wir werden imputieren
  • ihr werdet imputieren
  • sie werden imputieren

Toekomende tijd II

  • ik zal toegerekend hebben
  • jij zult toegerekend hebben
  • hij/zij/het zal toegerekend hebben
  • wij zullen toegerekend hebben
  • jullie zullen toegerekend hebben
  • zij zullen toegerekend hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde imputiert haben
  • du wirst imputiert haben
  • er/sie/es wird imputiert haben
  • wir werden imputiert haben
  • ihr werdet imputiert haben
  • sie werden imputiert haben

Conditionalis I

  • ik zou toerekenen
  • jij zou toerekenen
  • hij/zij/het zou toerekenen
  • wij zouden toerekenen
  • jullie zouden toerekenen
  • zij zouden toerekenen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde imputieren
  • du würdest imputieren
  • er/sie/es würde imputieren
  • wir würden imputieren
  • ihr würdet imputieren
  • sie würden imputieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegerekend
  • jij zou hebben toegerekend
  • hij/zij/het zou hebben toegerekend
  • wij zouden hebben toegerekend
  • jullie zouden hebben toegerekend
  • zij zouden hebben toegerekend

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde imputiert haben
  • du würdest imputiert haben
  • er/sie/es würde imputiert haben
  • wir würden imputiert haben
  • ihr würdet imputiert haben
  • sie würden imputiert haben

Imperatief

  • jij reken toe
  • jullie rekent toe

Imperativ

  • du imputiere
  • ihr imputiert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van toerekenen