Vervoeging van toesluipen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluip toe
- jij sluipt toe
- hij/zij/het sluipt toe
- wij sluipen toe
- jullie sluipen toe
- zij sluipen toe
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloop toe
- jij sloop toe
- hij/zij/het sloop toe
- wij slopen toe
- jullie slopen toe
- zij slopen toe
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegeslopen
- jij hebt toegeslopen
- hij/zij/het heeft toegeslopen
- wij hebben toegeslopen
- jullie hebben toegeslopen
- zij hebben toegeslopen
Voltooid verleden tijd
- ik had toegeslopen
- jij had toegeslopen
- hij/zij/het had toegeslopen
- wij hadden toegeslopen
- jullie hadden toegeslopen
- zij hadden toegeslopen
Toekomende tijd I
- ik zal toesluipen
- jij zult toesluipen
- hij/zij/het zal toesluipen
- wij zullen toesluipen
- jullie zullen toesluipen
- zij zullen toesluipen
Toekomende tijd II
- ik zal toegeslopen hebben
- jij zult toegeslopen hebben
- hij/zij/het zal toegeslopen hebben
- wij zullen toegeslopen hebben
- jullie zullen toegeslopen hebben
- zij zullen toegeslopen hebben
Conditionalis I
- ik zou toesluipen
- jij zou toesluipen
- hij/zij/het zou toesluipen
- wij zouden toesluipen
- jullie zouden toesluipen
- zij zouden toesluipen
Conditionalis II
- ik zou hebben toegeslopen
- jij zou hebben toegeslopen
- hij/zij/het zou hebben toegeslopen
- wij zouden hebben toegeslopen
- jullie zouden hebben toegeslopen
- zij zouden hebben toegeslopen
Imperatief
- jij sluip toe
- jullie sluipt toe