Vervoeging van torenen

Vertaling: to thrust

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik toren
  • jij torent
  • hij/zij/het torent
  • wij torenen
  • jullie torenen
  • zij torenen

Present

  • I thrust
  • you thrust
  • he/she/it thrusts
  • we thrust
  • you thrust
  • they thrust

Onvoltooid verleden tijd

  • ik torende
  • jij torende
  • hij/zij/het torende
  • wij torenden
  • jullie torenden
  • zij torenden

Simple past

  • I thrust
  • you thrust
  • he/she/it thrust
  • we thrust
  • you thrust
  • they thrust

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getorend
  • jij hebt getorend
  • hij/zij/het heeft getorend
  • wij hebben getorend
  • jullie hebben getorend
  • zij hebben getorend

Present perfect

  • I have thrust
  • you have thrust
  • he/she/it has thrust
  • we have thrust
  • you have thrust
  • they have thrust

Voltooid verleden tijd

  • ik had getorend
  • jij had getorend
  • hij/zij/het had getorend
  • wij hadden getorend
  • jullie hadden getorend
  • zij hadden getorend

Past perfect

  • I had thrust
  • you had thrust
  • he/she/it had thrust
  • we had thrust
  • you had thrust
  • they had thrust

Toekomende tijd I

  • ik zal torenen
  • jij zult torenen
  • hij/zij/het zal torenen
  • wij zullen torenen
  • jullie zullen torenen
  • zij zullen torenen

Future

  • I will thrust
  • you will thrust
  • he/she/it will thrust
  • we will thrust
  • you will thrust
  • they will thrust

Toekomende tijd II

  • ik zal getorend hebben
  • jij zult getorend hebben
  • hij/zij/het zal getorend hebben
  • wij zullen getorend hebben
  • jullie zullen getorend hebben
  • zij zullen getorend hebben

Future perfect

  • I will have thrust
  • you will have thrust
  • he/she/it will have thrust
  • we will have thrust
  • you will have thrust
  • they will have thrust

Conditionalis I

  • ik zou torenen
  • jij zou torenen
  • hij/zij/het zou torenen
  • wij zouden torenen
  • jullie zouden torenen
  • zij zouden torenen

Conditional present

  • I would thrust
  • you would thrust
  • he/she/it would thrust
  • we would thrust
  • you would thrust
  • they would thrust

Conditionalis II

  • ik zou hebben getorend
  • jij zou hebben getorend
  • hij/zij/het zou hebben getorend
  • wij zouden hebben getorend
  • jullie zouden hebben getorend
  • zij zouden hebben getorend

Conditional perfect

  • I would have thrust
  • you would have thrust
  • he/she/it would have thrust
  • we would have thrust
  • you would have thrust
  • they would have thrust

Imperatief

  • jij toren
  • jullie torent

Imperative

  • you thrust
  • you thrust

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van torenen