Vervoeging van torpederen

Onbepaalde wijs (infinitief): torpederen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik torpedeer
    • jij torpedeert
    • hij/zij/het torpedeert
    • wij torpederen
    • jullie torpederen
    • zij torpederen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik torpedeerde
    • jij torpedeerde
    • hij/zij/het torpedeerde
    • wij torpedeerden
    • jullie torpedeerden
    • zij torpedeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getorpedeerd
    • jij hebt getorpedeerd
    • hij/zij/het heeft getorpedeerd
    • wij hebben getorpedeerd
    • jullie hebben getorpedeerd
    • zij hebben getorpedeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getorpedeerd
    • jij had getorpedeerd
    • hij/zij/het had getorpedeerd
    • wij hadden getorpedeerd
    • jullie hadden getorpedeerd
    • zij hadden getorpedeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal torpederen
    • jij zult torpederen
    • hij/zij/het zal torpederen
    • wij zullen torpederen
    • jullie zullen torpederen
    • zij zullen torpederen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getorpedeerd hebben
    • jij zult getorpedeerd hebben
    • hij/zij/het zal getorpedeerd hebben
    • wij zullen getorpedeerd hebben
    • jullie zullen getorpedeerd hebben
    • zij zullen getorpedeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou torpederen
    • jij zou torpederen
    • hij/zij/het zou torpederen
    • wij zouden torpederen
    • jullie zouden torpederen
    • zij zouden torpederen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getorpedeerd
    • jij zou hebben getorpedeerd
    • hij/zij/het zou hebben getorpedeerd
    • wij zouden hebben getorpedeerd
    • jullie zouden hebben getorpedeerd
    • zij zouden hebben getorpedeerd
  • Imperatief

    • jij torpedeer
    • jullie torpedeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van torpederen