Vervoeging van toucheren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik toucheer
    • jij toucheert
    • hij/zij/het toucheert
    • wij toucheren
    • jullie toucheren
    • zij toucheren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik toucheerde
    • jij toucheerde
    • hij/zij/het toucheerde
    • wij toucheerden
    • jullie toucheerden
    • zij toucheerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getoucheerd
    • jij hebt getoucheerd
    • hij/zij/het heeft getoucheerd
    • wij hebben getoucheerd
    • jullie hebben getoucheerd
    • zij hebben getoucheerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getoucheerd
    • jij had getoucheerd
    • hij/zij/het had getoucheerd
    • wij hadden getoucheerd
    • jullie hadden getoucheerd
    • zij hadden getoucheerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal toucheren
    • jij zult toucheren
    • hij/zij/het zal toucheren
    • wij zullen toucheren
    • jullie zullen toucheren
    • zij zullen toucheren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getoucheerd hebben
    • jij zult getoucheerd hebben
    • hij/zij/het zal getoucheerd hebben
    • wij zullen getoucheerd hebben
    • jullie zullen getoucheerd hebben
    • zij zullen getoucheerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou toucheren
    • jij zou toucheren
    • hij/zij/het zou toucheren
    • wij zouden toucheren
    • jullie zouden toucheren
    • zij zouden toucheren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getoucheerd
    • jij zou hebben getoucheerd
    • hij/zij/het zou hebben getoucheerd
    • wij zouden hebben getoucheerd
    • jullie zouden hebben getoucheerd
    • zij zouden hebben getoucheerd
  • Imperatief

    • jij toucheer
    • jullie toucheert