Vervoeging van tranen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het traant
- zij tranen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het traande
- zij traanden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft getraand
- zij hebben getraand
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had getraand
- zij hadden getraand
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal tranen
- zij zult tranen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal getraand hebben
- zij zult getraand hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal tranen
- zij zullen tranen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben getraand
- zij zullen hebben getraand